L 54 EEN VACATURE VOOR MISDIENAAR 5) brommende trapmachiene Op tienjarige leeftijd zou ik misdienaar wordeh (Crêaal noemde men dat in Westdorpe)Daar was niet aan te ontkomen. Ik moest hen worden Broer Jan was het al en mijn ouders voelden een verplichting en een erkente lijkheid tegenover de zieleherder, voor het vele goede werk. Het werd aanvaard als een eer, de pastoor te mogen dienen. Bovendien zat de kans erin, dat zij misschien later pastoor zouden worden en dat was in die tijd stellig een steun, om met meer zekerheid de hemel te bereiken. Als er in die dagen iets geweest is, waar ik tegenop heb gezien, dan is het wel die dag geweest, dat ik voor de pastoor moest verschijnen om ja te zeggen. Hij zat net een dikke sigaar achter een glas wijn in zijn kamer, de rook uit te blazen, toen ik onverwachts, als een geslagen dier, werd binnengebracht door zijn roddelende branbantse dienstmeid, Kê. Aan een vinger had zij mij door de lange gang geloodst, terwijl zij aan êén stuk babbelde, in een dia lect, waar ik geen woord van begreep. En daar stond ik dan, met haar vóór de pastoor. Veel werd niet gezegd. De ogen van de pastoor brachten de dienstmeid tot zwijgen en ik werd geaccep teerd als toekomstig misdienaar. tfet een beduusd gezicht trok ik de straat op, tijdelijk bevrijd van dwingende nensen. De straat had ik nodig,om bij te komen van de schrik, alvorens ik mij thuis durfde te laten zien. Onze pastoor zat inderdaad in moeilijkheden. Vier oudere misdienaars ver zeilden in hun puberteitsjaren. Hun kinderlijke onschuld verliep en deze noesten hoognodig verwisseld worden. Dat waren roen Alfred Kamoen, Fons Dierick, Richard Heyman, Raymond Himschoot en Ulrich Dellaert. Aan de middagtafel kreeg ik onverwachts het bevel van papa, dat ik die mid dag, om zo laat precies, bij de koster zou moeten zijn (dat was toen Charles de Mul) Daar zou ik mijn latijn moeten gaan leren. Opstandig trok ik daar heen. De koster zat met twee van zijn broers in kleer- makershouding op de kleermakerstafel te naaien. In een hoek onder het dak trapte een .zuster van de koster op een naaimachien. "Ah daar is Meriesken" was de eerste uitroep, tussen het geluid van de "Kom n'en kier iere mijn boasken" Op het lijvige tafelblad,, dat op twee schragen lag. sloeg de kosten een blad open van een vies vergaan boekje, vol vette vingerafdrukken, dat als geleide moest dienen, voor de eerste latijnse les. De koster begon alsof hij de pastoor in eigen persoon was, terwijl hij naar stig voortnaaide en geen ogenblik de punt van zijn naald vergat, "In nomine Patris et Fillio et Spiritus Sancti" zei de koster. "Amen" moest ik zeggen. Dat was vrij eenvoudig, maar de onbegrijpelijke doolhof van on uitsprekelijke latijnse woorden daarna zal ik de lezer besparen. Een boek vol Confiteors, Mea Culpa's, Misereators, Kyria's en Gloria's, Dominus Vo- biscums en Et-cüm spiritu tuo's, Credo's, Orate Fratres met Susipiats, Santus Dominus Deus Sabaoth, Pater Nosters, Per Omnia's, Agnus Dei's en Ite Missa Est. Dit laatste wilde zeggen "Gaat, de Mis is geëindigd, waarop wij antwoorden "Deo Gratias". Met Gods zegen. Deze koster heeft het mij allemaal zo goed geleerd, dat ik op mijn zeventig jarige leeftijd, nog geen woord vergeten ben. Bij een mogelijke misdienaars staking kan ik onmiddellijk invallen. Spannende dagen, maanden, jaren volgden. Een leven vol afwisseling en span ning, net als criterium, het mysterie van het geloof dat in een geheimzinnige sluier om mij heen bleef hangen en waar ik geen raad me wist. Ik voelde mij zo dicht bij de eeuw gheid leven, dat ik er soms midden in zat en op Aller zielen de vlammen van het vagevuur meende gevoeld te hebben, minstens even heet als het vuur van de hel, had de Mistesse van de Catechismus ons verteld.

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent | 1977 | | pagina 1