graan, er bevindt zich in dezelve geen 6. 1. 2. 3. 4. 5. Westdorpe benoemd. Hij was geboren op 18 april 1690 te Westdorpe en huwde te Zelzate op 10 mei 1715 met Levina Vincke. Bij zijn overlijden op 12 april 1768 ging de molen van Westdorpe over naar zijn oudste zoon, wederom Jan Hamerlinck geheten, geboren te Westdorpe 18 februari 1716 en aldaar overleden op 16 februari 1783. De molen kwam in handen van zijn zonen Francies Reinier en Petrus. Op 12 augustus 1817 verkocht Petrus dan de Westdorpse molen terug aan Francies Reinier voor fl. 2.640,-. Deze verpachtte hem op 11 november 1822 aan de heer de Gronckel voor 12 jaar ad. fl.360,- per jaar. In 1829 werd vanuit het gemeentebestuur een schrijven gezonden richting Provinciale Inspecteur van het kadaster van Zeeland met de volgende punten omtrent de molen. De windkorenmolen is geheel gebouwd van en gedekt met hout. Dezelve heeft geen omgang. Werkt met twee paren steenen. Heeft 38 voeten vlugts. Wordt niet anders gebruikt dan tot het malen van pelwerk. Het getal zielen voor welke dezelve doorgaans maalt wordt op ongeveer 800 berekend. In 1843 was Hamerlinck nog eigenaar van de molen. Als pachter trad toen Dominicus Verschaffel op, molenaar te Sas van Gent. Kort daarop trad Bernardus F. Plasschaert als eigenaar op. Dominicus Verschaffel had ook wel zin om de molen te kopen, maar de koopprijs was hem uiteindelijk te hoog. In een brief liet men hem het volgende weten: "Koopwaarde van fl 5000,- dat de tegenwoordige staat van onderhoud voor wat het inwendige betreft zeer goed is, daar het uitwendige aangaande nog al te wenschen overlaat en dat de toestand der bedrijvigheid op deze molen zeer moeyelijk te bepalen is, uit hoofde de pachter deze molen te Sas van Gent en zal zoo al dat geene wat hij oordeelt op deszelfs molen te Sas van Gent met gemaks te kunnen afmalen, maar aldaar doet". De molenaar Plasschaert heeft nog getracht om grond aan te kopen of eventueel te pachten van het kroondomein om de molen te verplaatsen. Als argument beweerde hij dat zijn molen een ongunstige standplaats had, daar hij niet in staat was met alle winden te malen. Het tweede argument was dat de huidige plaats teveel gevaar opleverde voor de openbare weg. De ver plaatsing vond echter geen doorgang. Tot 1914 was de molen in handen van de familie Plasschaert. Zoals eerder reeds vermeld, werd aan A. A. Plasschaert een vergunning verleend in 1892 tot inrichting van een stoomkorenmaalderij. Onder voorwaarde dat: “ter voorkoming van brand, de rookpijp van de locomobile zal moeten voorzien zijn van een deksel, welker luchtopeningen gèèn grootere afmetingen mogen hebben dan vier vierkante millimeters”. In de toestand der Gemeente van 1906 zien we dat O. Plasschaert een machinale maalderij had, gedreven door 1 stoomketel van 10 p.k. en een stoomwerktuig van 6 p.k. Er was 2 man personeel in dienst. Hij had dus naast zijn windmolen een stoommaalderij. Toen Oscar Plasschaert op 17 juli 1912 kwam te overlijden, huwde zijn vrouw Elodie van Acker met Petrus van Waterschoot uit Graauw, zijn beroep was molenaar. Per 1 oktober 1915 werd de stoommachine vervangen door een zuiggasmotor in de graanmaalderij. Hiervoor werd een vergunning afgegeven. De capaciteit van de motor bedroeg 20 p.k. In 1916 werd de windmolen afgebroken, het vrij gekomen terrein werd aan het erf van de molenaarswoning en de maalderij toegevoegd. Na het overlijden van zijn vrouw, Elodie van Acker in 1943, werd de zaak weer overgedaan aan de familie Plasschaert. Zijn stiefzoon Adolf Plasschaert heeft de maalderij gehad tot 1962. 3427 G 99

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent | 1999 | | pagina 17