JAARRAPPORT 1998 STAATSNATUURRESERVAAT CANISVLIET Door Franklin L.L. TOMBEUR Inleiding II Het aantal publikaties inzake weidevogels en graslandbeheer is nauwelijks meer te overzien. In elk geval is het graslandgebruik door de verschillende weidevogelsoorten zeer divers Een reservaatsbeheer van het grasland zal daarom de jongenoverleving in zijn algemeenheid kunnen vergroten (Teunissen 1998, Schekkerman 1996). Verandering is een wezenskenmerk van deze tijd, vandaar dat veel aandacht moet gaan naar datgene dat “de tand des tijds” heeft doorstaan. Het fort St.Anthony en St.Pieter op de oude landsdijk (Stekkerweg), de Vissersverkorting (weg dwars door de schorren van destijds) zijn relicten die als het ware de “archeologische ruggegraat” van het landschap vormen. We moeten zeer zuinig zijn op deze landschapselementen, net zoals uiteraard de kreek zelf en de lage oeverlanden dat zijn. Uit verdere lezing van dit rapport zou men de konklusie kunnen trekken dat het de vogels erg voor de wind is gegaan in 1998. Enerzijds is dat zo, anderzijds blijft het afwachten. Het beheer (waarover steeds zo veel is te doen) kan ook geen wonderen verrichten. In Nederland is daaromtrent reeds zeer veel onderzoek gebeurd. Niet steeds is alles beheer(s)baar enerzijds, anderzijds is er ook de diskussie omtrent het beheersen van de kosten! Blijft dat alles wel betaalbaar Niets doen is goedkoper dan lang vol te houden inspanningen. Landschapsontwikkeling is nog geen natuurontwikkeling en trouwens, welke natuur willen we (van der Schot 1995) Beintema et al (1995) pleiten voor “constantheid van beheer”, d.w.z. een eenmaal gekozen beheersvorm op perceelsniveau van jaar tot jaar zoveel mogelijk herhalen. In Canisvliet kan dat gerealiseerd worden. Vele gronden zijn immers reeds eigendom van de overheid en mits er jaarlijks voldoende (financiële) middelen worden vastgelegd kan gerust gewerkt worden aan een weidevogelstrategie zeker voor wat betreft de Anthonypolder (het nog in te richten deel inbegrepen). Het koppelen van doelen en middelen, sturen op resultaat dus. I De afgelopen onderzoeksperiode (oktober 1997 - september 1998) was er een van verdere afwerking van de eerste fase van de herinrichting van het staatsnatuurreservaat Canisvliet. Hierbij denken we o.m. aan het realiseren van een eerste aanzet tot het herstel van de verbinding met de Molenkreek en het inplanten van vele duizenden bomen en struiken in de daartoe voorziene gebieden langs de Vissersverkorting en rond het buurtschap aan de Canisvlietstraat. In dit rapport gaan we daarop niet verder in. Omtrent sommige ingrepen en nog te nemen (beheers)maatregelen hebben wij in diverse brieven onze inzichten ter kennis gebracht van de terreinbeheerder. Hoewel een min of meer ideaal beeld een aantal mensen wel “voor de ogen zweeft” (van Zoest 1993), weet niemand wat de evolutie zal zijn over 10, 20 en 30 jaar. Al te snel zijn wij soms geneigd om op (heel) korte termijn te denken en te (be)oordelen Een goed voorbeeld daarvan is het aanbrengen van een beschoeiing en het herstellen van de kreekoever langs de vissteigers in 1991. Zag het er toen lelijk en kaal uit, nu acht jaar later is dit stuk alweer geheel in harmonie met de rest van het terrein. Een dergelijke evolutie mogen we ook verwachten voor de nieuwe verbinding met de Molenkreek en de nieuw gegraven kwelgebieden. Een en ander heeft gewoon z’n tijd nodig. 3435 U 124

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent | 1999 | | pagina 23