We zouden het zelf niet beter kunnen formuleren Willen wij als terreinbeheerders weten of onze inspanningen effect hebben, dan moeten de doelstellingen per terrein helder zijn vastgelegd. Dan moet de uitgangssituatie zijn beschreven, evenals de gewenste situatie in de toekomst. Vervolgens is het dan mogelijk om via een systeem van interne kwaliteitsbeoordeling, monitoring en evaluatie na te gaan of je zinvol bezig bent. Ons produkt wordt meetbaar Naar de toekomst toe kan het weidevogelonderzoek verdiept worden; o.m. inzake broedsukses en dichtheden in funktie van het gevoerde beheer (begreppelde percelen). Dit kan evenwel ten vroegste over een paar jaar. Enerzijds omdat de komende baggerwerkzaamheden het weidegebied ook nog in het voorjaar van 1999 zullen treffen en anderzijds omdat bodem, vegetatie en waterpeil nog naar een zeker ‘dynamisch evenwicht’ aan het zoeken zijn. We zijn zeker bereid in te schakelen in een (provinciaal) Zeeuws Weidevogelmeetnet, zoals reeds in andere provincies is geschied (Teunissen 1998). Ill Er was niet alleen onderzoek naar weidevogels, ook andere soorten werden gemonitord; al zijn ze dan geen aandachtssoort. We denken hier bijvoorbeeld aan Matkop en Grote Bonte Specht. Vandaar dat het aantal territoria van deze twee soorten toch in de globale soortenlijst is vermeld. Van andere soorten zoals bijvoorbeeld Fazant, Merel, Koolmees e.d. zijn slechts de exacte aantallen bekend voor zover ze in de proefvlakken BMP-A voorkwamen. Wanneer die soorten ook buiten de proefvlakken voorkwamen werden ze niet gemonitord. De vermelding ‘ja’ in de globale lijst verwijst dus naar het feit dat het exacte aantal territoria voor het ganse Canisvliet niet (meer) bekend is. Hieronder volgt een selectie van een aantal soorten waaraan een korte bespreking wordt gewijd. Er zijn dus meerdere parameters te hanteren elk met hun eigen kwalitatief gewicht. Dat maakt dus meerdere ‘wegingen’ en meerde evaluaties van de graslandgebieden in Canisvliet mogelijk En dit enkel voor het moeilijk te hanteren begrip “weidebroedvogelsoort” Er dient dus best van waarderingsnormen voor weidevogels te worden vertrokken bij het formuleren van antwoorden op vragen naar de natuurwaarden van Canisvliet. Laat ons daarbij ook niet uit het oog verliezen dat het hier om zeer dynamische (natuurlijke) processen gaat. Het geschetste beeld is slechts dat van 1998 In de Delta blijft Midden- en Oost-Zeeuws-Vlaanderen het bolwerk van de Fuut (Vergeer et al. 1994). Canisvliet blijft daaraan een bescheiden bijdrage leveren, dit jaar met (slechts) 3 territoria. De Grauwe Gans blijft het verder goed doen. Dit jaar waren er 5 broedgevallen met alles samen 27 jongen. Deze soort is een belangrijke indicator voor wat betreft de natuurontwikkeling in Canisvliet. De terugkeer van deze soort als broedvogel sinds 1996 wijst er op dat op een aantal plaatsen in Canisvliet het moerasbiotoop zich op een natuurlijke wijze aan het ontwikkelen is (Lebret et al. s.d De Canadese Gans was opnieuw broedvogel met twee koppels. Er waren twee en drie jongen. Deze gans doet het ook landelijk steeds beter, zowel in Nederland als in Vlaanderen (Lensink 1996; Kuijken et al. 1997). In Canisvliet vonden wij een nest van de Canadese Gans op amper Komt daar nog bij dat een evaluatie slechts kan gebeuren wanneer er doelstellingen en indicatoren geformuleerd zijn. Hier ligt de bal in het kamp van de eigenaar/beheerder, in casu Staatsbosbeheer. Graag citeren wij hier staatsbosbeheerdirecteur Maarten Brabers 3443 U 132

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent | 1999 | | pagina 27