2 1 Pond vlaams is ongeveer 6,-
XVII Opdat ieder van deze ordonnantie kan kennis nemen, zal in ieder "wind-huys een
exemplaar worden opgehangen, alsook in het voorhuis van de sluismeestei
24 juli 1695 w.g. S. van Slingelandt.
In een brief aan de Hoog Mogende Heren Staten Generaal der Verenigde Nederlanden dd.
25 juni 1718 beklagen de schippers zich, dat zij jaarlijks een belasting van 16 pond
vlaams2 aan de gemeente moeten betalen.
Gedurende de oorlog (de Spaanse Successie oorlog 1702-1713) toen er veel geld verdiend
werd, konden zij dat bedrag gemakkelijk opbrengen en hebben zij stipt aan hun verplich
tingen voldaan. Nu echter na het sluiten van de vrede worden de verdiensten van jaar tot
jaar minder. Er is weinig vracht te vervoeren en het aantal passagiers, dat van hun
diensten gebruik maakt, loopt van jaar tot jaar terug. Ze vragen de bedoelde belasting
terug te brengen tot 4 pond vlaams zoals het in vroeger jaren is geweest.
De Hoog Mogende Heren zijn de schippers genadig, ze moeten voortaan slechts 10 pond
vlaams aan de gemeente betalen.
Niet alleen bij de schippers heerst hoge nood, ook in de gemeente wordt geleden onder de
alom heersende malaise. Niet alleen de verminderde scheepvaart ook de geringe bezetting
van het garnizoen is de oorzaak van de inkomstenvermindering van de neringdoenden.
Ook zij kunnen de gemeentelijke lasten niet meer opbrengen en verhuizen naar elders hun
kinderen aan de zorg van "de armen" achterlatend. De Gemeente kan de verplichte
jaarlijkse 800,- aan Den Haag niet meer opbrengen en ook zij vraagt om ontheffing.
Tot er betere tijden aanbreken moet de Gemeente slechts 400,- per jaar afdragen.
In 1727 is een armlastige vrouw door schipper Jacobus Lughten naar Rotterdam vervoerd.
Niets bijzonders zult U zeggen. Een schrijven van de gemeente Rotterdam werpt echter
een ander licht op deze zaak. Er is blijkbaar al een briefwisseling ontstaan over deze
kwestie tussen beide gemeenten. Sas van Gent vraagt beurtschipper J. Lughten te ontslaan
van de aan hem opgelegde borgtocht door de gemeente Rotterdam, omdat de bewuste
passagier een arme soldatenvrouw geweest was en geen bedelares of landloopster, die door
de beurtschipper in Rotterdam aan haar lot was overgelaten.
Het schrijven van de stad Rotterdam meldt verder:
De bedienden van het gasthuis, de portier van de oude hoofdpoort, de passagemeester en
een stoet van getuigen zijn bereid onder ede te verklaren, dat de bewuste arme vrouw,
Lena de Raa genaamd, op haar sterfbed in het gasthuis van deze stad waar zij de 11e van
deze maand is overleden, gezegd heeft dat zij in Sas van Gent ruim 3 weken ziek heeft
gelegen in een herberg waar "de drie kazen uijthangen"
Dat de gemelde schipper en zijn knecht haar uit de schuit hebben geholpen en haar op een
bank hebben neergezet buiten de oude hoofdpoort. Vervolgens is de schipper, zonder zich
om haar te bekommeren, schielijk weggezeild.
Een uur later na het openen der poort heeft de passagemeester de vrouw liggend op een
bank aangetroffen. Zij was zo ziek, dat zij niet kon gaan of staan. Met een kruiwagen is
zij naar het gasthuis alhier vervoerd.
Wij hebben de indruk, dat de schipper de zieke vrouw met opzet heeft achtergelaten, zodat
zij tot last van onze stad zou komen.
Wij willen ingaan op Uw verzoek de schipper van zijn borgtocht te ontslaan, onder
voorwaarde dat J. Lughten de gemaakte onkosten van elf gulden en drie stuivers vergoedt.
3449 V 49