L
y
In augustus 1780 laat een verontruste pastoor Aegidius van Puijvelde een brief schrijven
door notaris J. Bedet namens hem en zijn kerkbestuur aan "De Agtbare Heeren Bailliu,
Borgemeester ende Schepenen van het Hoge ende Lage Zas van Gend".
Het is de Pastoor en zijn kerkmeesters ter ore gekomen, dat een zekere Johan du Pont,
burger en inwoner van deze stad gekocht heeft "zeker huijs ende erve thans bewoond bij
Pieter, zone van den overleden Jan Vermoet, mede borger alhier, staende zoo na bij aen
der supplianten opgemelde kerck".
Dit huis is "niet meer dan negenthien voeten en elf duijmen" (ongeveer 6,25 m) van de
voorgevel van de kerk verwijderd en "de agterpoort der zelve erve niet meer dan agtender-
tig voeten en negen duijmen" (ongeveer 12,16 m) van de ingang van de kerk.
Tot hun grote schrik hebben de pastoor en zijn kerkbestuur vernomen, dat het de bedoeling
van de heer Johan du Pont is daar een leerlooierij "ofte den Huijdvetters stijl daer op ende
inne te laten exerceren".
Ze kunnen zich niet voorstellen, dat de heer du Pont geen toestemming aan het Gemeente
bestuur zal vragen zijn bedrijf uit te oefenen.
De heer Du Pont vraagt inderdaad toestemming aan het toenmalig gemeentebestuur. Hij
doet dit in zijn "qualiteijt als vader van zijne minderjarige zoon Theodoras Mauras." De
bedoeling is voor deze zoon "op te rechten een fabriecq van leer en principaal van
schaapwol berijderij", hij is ervan overtuigd dat hiervoor toestemming van het Gemeente
bestuur vereist is. Het bedrijf zal uitgeoefend worden in het huis, dat vroeger bewoond
werd door Johannes Pieter Vermoed. Natuurlijk hoopt de heer Du Pont op een gunstige
beslissing van Burgemeester en Schepenen.
Vóór bedoelde vergunning verleend wordt, zouden de Pastoor en zijn bestuur reeds hun
bezwaren kenbaar willen maken.
Het is immers alom bekend, dat de voor het bedrijf noodzakelijke "loijersputten" een
afschuwelijke en ondraaglijke stank verspreiden en de lucht zodanig verontreinigen, dat zij
een bedreiging vormen voor de gezondheid. Dit gevaar is des te groter, wanneer de putten
op een plaats binnen de vesting gelegen zijn, die door bebouwing geheel van frisse lucht
is verstoken.
De Pastoor komt niet alleen op voor zichzelf, doch ook voor de hele buurt, die in de
toekomst in zo’n verschrikkelijke stank zal moeten leven.
Wat zullen de gevolgen van een dergelijk bedrijf zijn voor het kerkbezoek van burgers en
militairen, die de roomse godsdienst belijden Immers niet alle mensen zijn in staat "met
een nugtere mage" een uur en dikwijls langer in een kerk te zitten, die overvol is en
waarvan de lucht bedorven wordt door de stank van de looiersputten. Het gebeurt nu
reeds herhaaldelijk, dat mensen flauw vallen, ofschoon de ramen der kerk open staan om
de gelovigen zoveel mogelijk van frisse lucht te voorzien.
Aan het gezegde, dat looiersputten niet zo geweldig stinken als verteld wordt, moet geen
geloof gehecht worden. Men kan net zo goed verklaren, dat de zon op een heldere middag
geen licht en warmte geeft. De Pastoor geeft de Gemeente de raad te informeren in
Zelzaete, waar de mensen, die op een afstand van 15 minuten van de putten wonen,
gewaarschuwd worden als de "loijersputten nu aan de weduwe van Pottelberghe behooren-
de geopent worden." Men kan de stank in de wijde omtrek ruiken, zelfs als men er een
half uur gaans van verwijderd is.
Wat moet het dan worden in een door vestingwallen omringde stad
3413 F 448
Door L.A.Sameel-Antheunis.
d»
F