Foto's spreken
centra voor den gToei en centra
voor het messen of vetten.
Dit laatste heeft plaats in vijvers^
waarin het water telkens wordt ver-
verscht. Deze kuituur heeft o.a. op
groote schaal plaats bij Marennes,
waar de oesters, die in de claires
in hoofdzaak een groen pigment be
vattend soort voedsel vinden, een
groene kleur aannemen; deze wor
den als een bijzondere delicatesse
beschouwd en onder den naam van
Huitres vertes of Huitres de Maren-
nes in Frankrijk en verschillende
andere landen .'an Europa verkocht.
In Nederland is de oesterkuituur in
haar primitiefsten vorm reedg
eeuwen 'oud.
Uit het grijs verleden
I N 1870 ging men ertoe over de
Iersekebank, de grootste natuurlijke
oesterbank in Zeeland, welke een
oppervlakte van rond 3100 H.A.
heeft, te verpachten. Later is ook
het - $>verige gedeelte der Ooster-
schelde, ter grootte van ruim 11.000
H.A. voor de oestërkultuur verpacht
geworden.
Tot omstreeks 1885 heeft men zich
op de zgn. kunstmatige kuituur toe
gelegd, welke daarin bestaat, dat
men gekalkte dakpannen te water
bracht tot het verkrijgen van broed,
dat. na mèt de kalk te zijn afge
stoken, in zgn. „hospitalen" werd
overgebracht, tot het groot genoeg
was om op de perceelen te worden
uitgezaaid.
In 1865 werden ruim 30.000.000 pan
nen uitgebracht, maar dit is op den
duur minder geworden, omdat men
van deze wijze van oesterteelt terug
kwam.
Hierop is men op de perceelen kok
hanen-schelpen gaan uitzaaien, wel
ke thans als natuurlijke collecteurs
(broed verzamelaars) dienst doen.
Voor de kuituur is een vaste bodem,
waar de oester geen gevaar loopt
om onder het zand of slijk bedolven
te worden, noodzakelijk. In Zeeland
wordt de kuituur in hoofdzaak ge
dreven op zgn. Derrie (turfgrond)
of spierbodem (klei). Voor den groei
en het vetten der oesters doen diepe
perceelen dienst, omdat zij daarin
het minst gevaar loopen te bevrie
zen; dit zr^ de zgn. zaaiperceelen.
Een oesterbedrijf moet, behalve
over de noodige natuur- en
zaaiperceelen ook over diverse
met Scheldewater gevulde, groo-
te open bakken beschikken,
waarin een voldoende voorraad
marktwaardige oesters bewaard
kan worden om aan de dage-
lijksche navraag te voldoen.
Dit nu zijn de zgn. oesterputten,
binnendijks gelegen of door
dijken tegen hoog water be
schermde reservoirs, die met de
getijder telkens van versch
water worden voorzien, terwijl
op het daaromheen gelegen em
placement de werkloodsen zijn
geplaatst, waarin de oesters
gesorteerd, schoongemaakt en
verpakt worden.
N A 1930 is de Nederlandsche oes
terkuituur in sterke mate achteruit
gegaan. Blijkens onderzoekingen van
het Rijksinstituut voor Biologisch
Visscherij-onderzoek, moet de oor
zaak van dien achteruitgang der
oesterteelt aan twee oorzaken wor
den toegeschreven.
Een daarvan is de Slipper Limpet
(Crepidula Formicata) een mossel-
vorm ig weekdier, dat zeer schadelijk
is, omdat het de jonge oester in
haar ontwikkeling belemmert.
Van meer beteekenis echter is de
oesterziekte, een ziekte van de
schelp, die te vergelijken is met een
soort cariës (tandglazuur-aanslag).
Deze ziekte liet zich aanvankelijk
niet gevaarlijk aanzien en verraadt
zich dan ook slechts door een tee-
kening van het parelmoer, doch op
den duur wordt de geheele binnen
zijde van de schelp aangetast en
daardoQr onoogelijk. terwijl de oester
onverkoopbaar wordt. Tenslotte wor
den ook de weeke deelen aangetast
en sterven er millioenen oesters aan
deze ziekte.
De eerste en vooral de laatste oor
zaak hebben de oesterteelt in Neder
land zeer ernstige schade berokkend,
en wel zoozeer, dat men als gevolg
van tSeltmislukking, niet meer aan
de vraag uit het buitenland heeft
kunnen voldoen.
Men heeft toen nieuw, zaai-oesters
uit Frankrijk laten komen, waardoor
de achterstand al spoedig weer werd
ingehaald, zoodat thans de teelt ge
heel op peil is als tevoren. Zelfs
heeft men daarna weder millioenen
De oesterbakken,
die vooral tegen
De kleinere oestersoorten worden in bakken gelegd (welke men ge
deeltelijk onder water ziet), waarna men ze op den bodem laat zakken.
Op deze wijze worden de voorraden soort bij soort bewaard tot ze
verzonden moeten worden. Foto I).
welke de voorraden bevatten voor de bestellingen
Oudejaar aanhoudend inkomen, worden naar de
loodsen verhaald om
ter verzending ge
reedgemaakt te wor
den. (Foto II).
Het sorteeren der
oesters op grootte.
De nog niet volwas
sen oesters worden
weder op de banken
uitgezaaid.
(Foto III).
De grootste oesters
gaan gewoon te water
ze worden name
lijk in een der groot
ste reservoirs (oester
putten) uitgestort om
hier later naar be
hoefte weder uit
geschept te worden.
(Foto IV).
zaai-oesters naar Frankrijk uitge
voerd.
Hoewel belangrijk minder, scha
delijk dan de Slipper Limpet,
doch niettemin even hinderlijk
als dit schelpdier, is de boor
worm en de boorspons, die
beide de schelp der oester zeer
bros en breekbaar maken. Een
zeer eigenaardige vijand op de
oesterbanken, die eenigen tijd
geleden aan de Westkust van
Frankrijk is opgetreden, is een
bruin wier, dat zich op de oes-
r terschalen ontwikkelde en bal
lonnetjes vormde, welke zich
bij laag water met lucht vulden
en bij hoog water gingen drij
ven, waarbij zij de oesters,
waarop zij zich hadden vast
gehecht, medenamen en van de
kweekplaatsen afvoerden. Bij
ons is dit lastige wier tot dus
verre nog niet waargenomen.
Met het oog op de werkloosheid
is men eenigen tijd geleden
teruggekeerd tot de oesterteelt
door middel van pannen. Deze
moeten n.l. een behandeling
met kalk ondergaan, zoodat de
oester later met kalk en al kan
worden afgebikt. De Gemeente
Ierseke kocht een groot aantal
dakpannen aan en verstrekte
deze aan de kweekers: de pan
nen werden dan in werkver
schaffing bewerkt.
De jaarlijksche productie op de
banken der Ooster-Schelde, o.a.
bij Ierseke en in de buurt van
Bergeri op Zoom (Tholen), be
draagt thans ongeveer 40 tot
50 millioen.
Foto's Landstandpersdienst M. A. Boer
HL