Het randen van de sla
aardappelen
Het trekverbod
PAG. 7
DE LANDSTAND
VRIJDAG 29 JANUARI 194S
IJDENS een serie interessante proeven inzake
de verdamping, in den Proeftuin te Naaldwijk ge
nomen, bleek een jonge slaplant om zich tot een krop
yan behoorlijk formaat te kunnen ontwikkelen, niet
minder dan 2.485 gram water aan den bodem te ont
trekken. Bij 240 planten per R.R. verbruikt de kassia
dus per R.R. niet minder dan 600 liter water. Deze
merkwaardige bijzonderheid ia geen curiositeit zon
der meer: Deze cijfers geven n.l. een verklaring voor
de gevreesde kwaal, die zooveel schade kan berokke
nen aan onze sla-cultures; d!e randerigheid, welke in
oude kassen de slateelt zelfs welhaast onmogelijk
maakt.
Juist in oude kassen immers is door de vrijwel zonder
onderbreking op elkaar volgende teelten de grond der
mate uitgedroogd, dat aan den eersten eisch van elke
slateelt: voldoende vochtigheid van den bodem, nau
welijks meer kan worden voldaan. De practische
tuinder heeft dit al jaren lang aangevoeld. Hij spreekt
van gronden, die weer eens tot rust ..moeten komen,
van ouden grond, waar-geen natuur meer in zit, in
tegenstelling tot de nieuwe gronden, die nog volop van
natuurlijk leven doortrokken zijn.
En om dat natuurlijke leven te herstellen, legt hg in
het najaar, zoodra de hoofdculture uit de kassen is
verdwenen, zijn warenhuizen open en een paar maan
den lang laat hij ..Gods water over Gods akker loo-
pen." Met een warenhuis is dat mogelijk, maar in
de meeste andere gevaien laat de constructie van de
kassen dat niet toe, en dan moet hij probeeren met
ondergrondsche bevloeiing, blankzetten of het storten
van sneeuw weer wat natuurlijkheid aan den grond
terug te geven.
Met dat al is echter elk van die maatregelen op
zichzelf nauwelijks voldoende om de hoeveelheid vocht
in den bodem weer tot het gewenschte peil op te
voeren. Twee maanden, al zijn het dan de zegenrijkste
van het heele jaar, zijn niet in staat het gemis van
een heel jaar neerslag te vervangen, en zoodra de
watervoorraad in de bovenste lagen is uitgeput, njoet
het ontbrekende worden aangevuld door die typische
werking van grond met goede structuur, waardoor
het water uit de diepere lagen wordt omhoog gevoerd.
aanleg nauwgezet, om zich tot het eenvoudigste te be
perken, als men twijfelt, natuurlijk allereerst rekening
houdende met de kwaliteit en vochtigheid van zijn
grond. Daarnaast of men wel arbeidskrachten heeft
om geregeld in de groenten te werken en te oogsten.
Anders houde men zich aan het eenvoudige! Want ook
dat loont vaak zeer goed! Ik wil besluiten met een
en ander over de frambozen- en bessenteelt aan te
geven, waar mij hiernaar gevraagd is.
De capillaire krachten van den grond kunnen wij steu
nen door de bovenlaag met den schoffel los te houden
en door af en toe te gieten. Dat laatste zullen we
echter slechts met hooge uitzondering kunnen doen,
b.v. aanstonds na het spitten, dan spuiten we met
een krachtigen waterstraal alle plekken nat, die
tijdens de voorafgaande bewerking nog niet de volle
portie hebben gekregen.
Er kleeft aan die onontbeerlijke „opdracht" van den
kasgrond echter een groot nadeel. Zij brengt uit de
diepte water omhoog, dat doortrokken is van allerlei
zouten, zoowel voedingszouten als andere. Het water
wordt voor een deel door de planten opgezogen; een
ander deel verdampt aan de oppervlakte van den
grond.. Maar de zouten blijven, voorzoover zij niet voor
den groei van de planten worden gebruikt, in ö!e
bovenste aardlaag achter en Joopen tenslotte op tot
een coneentratiegraad, die voor de planten recht
streeks schadelijk is.
Natuurlijk heeft in den vollen grond iets soortge
lijks plaats, maar daar hebben ^we niet alleen een
vochtstroom van beneden naar omhoog, maar ook
een beweging van boven naar beneden. Het regen
water spoelt het overtollige zout weer uit de boven
laag weg, zoodat de schadelijke concentratie buiten
practisch niet voorkomt.
Het is die hooge zouten-concentratie, die in, kassen
en bakken aanleiding geeft tot de gevreesde ziekte
bij de sla: de randerigheid is n.l. een gevolg van
de verstoring van het evenwicht tusschen watertoe
voer en verdamping. De bruine randen langs de bla
deren en binnen in a<e krop worden niet door een
schimmel of bacterie veroorzaakt, maar door een ver
storing van den watertoevoer naar de teere weefsels,
die bezig waren zich te vormen. Die sterven dan af;
ze worden bruin en gaan later in rotting over, waar
door tenslotte de sla practisch onverkoopbaar wordt.
De waterhuishouding van de slaplant
De waterhuishouding van de slaplant, d!.w.z. de fac
toren, die het evenwicht tusschen toevoer en ver
damping beheerschen, is dus voor de teelt van een
goed gewas van het grootste belang. Tot die facto
ren behooren de vochtigheid van den grond, de zout-
concentratie in de teeltlaag, de zuurheid van den
grond en de structuur. Vooral de laatste drie of vier
weken juist in een periode, waariü dè verdamping
als gevolg van hooge temperaturen, groot bladopper
vlakte en gering vochtgehalte van de lucht sterk
toeneemt mag de watertoevoer niet in het ge
drang komen. We kunnen dan niet meer gieten, zon
der de planten schade te berokkenen; het zal dus
noodig zijn de planten bij het begin van de cultuur
zooveel- water mee te geven, dat zij het einde van de
spruiten gelijkelijk van het ücht hebben geprofiteerd
en een heel regelmatig gewas vertoonen.
Een der meest gevreesde moeilijkheden in de poter
bewaarplaatsen levert de luis op. Zelfs bij gezond en
goedgekeurd pootgoed kan men na een luizen-plaag
in de poterschuur tenslotte op het veld voor een
gewas komen te staan, dat totaal door virusziekten
is aangetast. Zooals bekend zijn de luizen overbren
gers van de virusziekte. Dat doen zij echter niet
alleen op het veld, maar reeds tijdens het voorkie-
men. Zij vliegen van spruit tot spruit en is er tusschen
de poters ook maar een zieke plant, dan is weldra
öe heele partij met het virus besmet. Deze luizen
bestrjjdt men met nicotine en dat heeft in deze tijden
natuurlijk zijn bijzondere moeilijkheden. Veel is er
van deze helaas zoo schaarsche stof niet noodig. Voor
een ruimte van 100 kub. M. heeft men voldoende aan
20 kub. cm. nicotine van 95 98 pCt.; men laat het
goedje verdampen door het op een blikken dekseltje
bv. van een schoensmeerdoosje boven een vlammetje
te zetten. Er ontwikkelen zich aldus scherpe dam
pen, die ook voor den mensch zeer schadelijk zijn.
Gedurende 24 uur, dat de poterschuur gesloten wordt
gehouden, mag dan ook niemand de met nicotine-
damp gevulde ruimte betreden.
Wanneer de lucht in de bewaarplaats te droog is,
krijgen de spruiten dikwijls verschrompelde toppen.
Dat ls ook het geval, wanneer het er tocht. Natuur
lijk moet de ventilatie in orde zijn en wat de voch
tigheid betreft, hieraan kan men tegemoet komen
door hier en daar in de schuren bakken water te
zetten. Te vochtig mag het ook al weer niet zijn.
Daardoor ontwikkelen de jonge spruiten namelijk
veel Jonge wortels, die als een dicht vilt door elkaar
groeien. Bij het uitplanten is beschadiging van de
gesproten aardappels dan nauwelijks te vermijden.
Om nu te voorkomen, dat de poters wat men noemt
De aanvoer van pootaardappelen
(Foto: Th. Volmer)
een „baard" krijgen, is het dus noodig, het over
matig vochtgehalte van de lucht wat te miniseeren.
Als tenslotte de laatste weken voor het uitplanten
aangebroken zijn, worden de poters afgehard en in het
volle licht gezet. Ze worden dan groen en sterk, en
zijn tegen den snellen overgang bestand.
G. D. LUTKE MEIJER
groeiperiode gemakkelijk kunnen halen. De zuurgraad
en de zoutconcentratie stellen wij vast met behulp
van een grondonderzoek. Is de grond te zuur, dan
dienen wij deze naar behoefte van kalk te voorzien.'Is
door de bovenomschreven redenen de zoutconcentra
tie in de bovenlaag te groot, dan kan hieraan door
uitspoeling veel worden verbeterd. Maar over zoo'n
spoeling moeten we niet te licht denken. Grond met
een droogrest van 0.58 pet. waarop practisch geen
zuivere sla meer te telen is heeft drie spoelingen
van 100 liter per vierkante meter noodig om weer
bruikbaar te worden. Met openleggen in het najaar
wordt het beoogde doel dus stellig niet volledig be
reikt. Wat de structuur betreft, is een losse humus-
rijke grond voor een ongestoorden watertoevoer het
best.
Aan den anderen kant moeten wij er op uit zijn de
verdamping, meer in het bijzonder in de laatste vier
weken, niet meer ongetemperd voort te laten gaan.
De waterafgifte stijgt bij hooge temperaturen, lage
luchtvochtigheid en groot bladoppervlak. De hooge
temperatuur kunnen we tegengaan door flink te scher
men, b.v. met een laagje krijt Niet door de ramen
open te gooien, hierdoor wordt de luchtvochtigheid
meestal nog lager en dientengevolge de verdamping
nog hooger. Drukken we de temperatuur door het
zonlicht te weren: den vochtigheidsgraad van de lucht
voeren we op door lichtelijk over de planten te broe
zen. En om te voorkomen, dat de bladeren van de
plant, tijdens haar vollen wasdom al te veel vocht
afgeven, doen we ^oeu de planten reeds in de eerste
weken van haar groei luchtig en sterk te kweeken.
Tenslotte moeten we probeeren de concen
tratie der verschillende zouten in den grond
zoo laag mogelijk te houden. Enkelvoudige
meststoffen bevatten een groot overschot aan
nuttelooze zouten: die vormen als het ware
een soort ballastlading bij de nuttige verbin
dingen, die wy de planten willen geven.
Maar die ballastzouten blyven in den grond.
Regen, die deze stoffen naar grootere diepten
kan afvoeren, valt er in een kas niet. Het is
dus zaak met geconcentreerde meststoffen
te werken, waarbij het overschot aan niet ge
bruikte zouten zoo laag mogelyk is. Maar
daarover later.
Van enkele zijden aldus wordt ons door de be
voegde instanties medegedeeld zijn in den iaatsten
tijd verzoeken ingediend om uitzonderingen te maken
op het geldende trek- en aanvoersverbod van bol- en
knolgewassen, heesters, vaste planten en potplanten.
Uitgaande van de gedachte, dat de verkoop van deze
getrokken bloemen vanaf 1 Maart a.s. weer mogelijk
zal zijn, werd gevraagd om de bevoorrading van gros
siers en winkeliers gedurende enkele dagen vóór ge
noemden datum mogelijk te maken.
Aan deze verzoeken kan niet worden voldaan. Het
trek- en afle-veringsverbod geldt tot den eersten
Maart. Vanaf dien datum mag de kvveeker met
de aflevering beginnen. Ook het aanvoeren en
verkoopen ter veiling van bedoelde bloemen en
planten blijft verboden
Aan den kweeker is toegestaan 'om zóó tijdig in de
maand Februari met het in bloei trekken te beginnen,
dat hij de producten op den eersten Maart desge-
wenscht ter veiling kan brengen of op andere wijze
kan leveren. De kweeker zal er verstandig aan doen
er op te ietten, dat hij niet te vroeg met het trekken
begint, want ook voor bloemen, welke in de laatste
weken van Februari reeds bloeien, kan geen ontheffing
van het aan voer verbod worden toegestaan. Verzoeken
in dien zin kunnen niet worden ingewilligd. Het spreekt
vanzelf, dat de besturen van de blpemen- en planten-
veilingen niet in staat zijn om dergelijke te vroeg
bloeiende producten toe te laten; zij zullen dat op grond
van het bestaande aanvoersverbod moeten weigeren.
Men brenge dus de besturen niet in moeilijkheden door
op het verkoopen van dergelijke producten aan te drin
gen. Het is beter, dat men zelf zorgt, niet te vroeg
met zijn bloemen klaar te zijn.
Ook mag aan de kweekers de vraag wel eens worden
voorgelegd, of het een verstandige politiek is, zich in
Februari met man en macht te werpen op het in bloei
trekken van de bloemen, zoodat per 1 Maart stoots
gewijze een groote aanvoer plaats vindt. Het lijkt ver
standiger, niet alles op de kaart van dien eersten
Maart te zetten, maar geleidelijk te werken, waardoor
groote schommelingen in den aanvoer en daarmede
fluctuaties in de prijzen, welke zelden voordeelig zijn,
worden vermeden. Intusschen heeft ieder zijn visie op
het verloop van de markt en kan te dien opzichte
handelen zooals hij het beste vindt. De vraag is echter
het overwegen waard.