De vooruitzichten voor onze
fruitteelt
De extra rantsoenen in den
tuinbouw ten opzichte van
de zelfverzorgers
—Bestrijding van vogelscliade
NDSTAOT)
PAG. 6/7
li
Vetvlekkenziekte. Kiemplan,t van Hinrichs Riesen, stani-
slaboon, aangetast door vetvlekken ziekte. Let op de groene
nerfteekening der geel gekleurde bladeren
(Zoowel deze foto als de foto's die vorige week by het
eerste deel van dit artikel geplaatst zijn, zijn van Ir.
Hubbeling en waren dus geen archieffoto's zooals abusie
velijk werd vermeld).
kwalen. Er zijn beslist goede aanwijzingen, dat wij in
deze richting vooruitkomen.
In de rassenlijst voor landbouwgewassen hebben wij
b.v. een overzicht gegeven van de vatbaarheid der
verschillende landbouwstamboonen. Hieruit blijkt dat
verschillende variëteiten nagenoeg onvatbaar zijn
voor een of meer der voornaamste boonenziekten.
Zoo is de Ceka bruine boon vrijwel onvatbaar voor de
vlekkenziekte, de witte Walcheria heeft h*aast geen
last van Ascochyta en vetvlekkenziekte, de witte
jBlanca heeft practisch geen last van vetvlekken en
gewone vlekkenziekte en de witte boon C.B. is vrijwel
onvatbaar voor de vlekkenziekte».
In ons sortiment hebben wij reeds enkele variëteiten
die hooge resistentie tegen verschillende kwalen in
zich vereenigen, zooals de Groninger Stroogele, een
gezond ras, dat voor verbouw in andere gebieden
stellig in aanmerking komt. Van uitstekende kwali
teiten is ook de Dubbele zonder draad, afgezien van
de hierboven aangeduide minder goede eigenschappen.
Er komen resistentie-eigenschappen voor,
maar niet voor alle ziekten tegelijk. Door
combinatie-teelt van verschillende rassen
moeten wij ten slotte komen tot algemeen
resistente variëteiten, die over het geheele
land geteeld kunnen worden. Overigens
zal dat nog wel een kwestie zyn van jaren.
Er zijn echter verschillende kweekers al
sedert jaren mee bezig en wij mogen ver
wachten dat reeds binnen enkele jaren
verschillende nieuwe rassen aan de markt
zullen komen. In hoeverre deze nieuwe
rassen ook op den duur zullen voldoen,
zal de toekomst moeten leeren.
Van meerdere zijden bereikten ons klachten over
het feit, dat zgn. zelfverzorgers In den tuinbouw
zijn uitgesloten van de aan den tuinbouw verstrekte
extra rantsoenen wegens zwaren arbeid.
De afdeeling Tuinbouw van den Nederlandschen
Landstand heeft zich mitsdien over deze kwestie
in verbinding gesteld met het Bureau Voedselvoor
ziening in Oorlogstijd. Daarbij 1* er door de af
deeling Tuinbouw op gewezen, dat het niet ver
strekken van extra rantsoenen aan zelfverzorgers
ln den tuinbouw in het algemeen te veel afgestemd
was op den landbouw, hetgeen met verschillende
voorbeelden werd verduidelijkt.
Dat de tuinbouw hier niet op één lijn te stellen was
met den landbouw, werd op het Bureau Voedsel
voorziening in Oorlogstijd wel gevoeld.
Voor de loopende periode was hierin om teehnische
redenen echter momenteel geen verandering te
brengen.
Voor de komende periode zou het Bureau Voedsel
voorziening ln Oorlogstijd echter onder de oogen
willen' zien of verbetering te dien opzichte wensclie-
lijk en noodzakelijk was.
Wy hopen, dat de noodige en. noodzakeiyke ver
beteringen ten opzichte van den tuinbouw voor de
volgende periode inderdaad zullen zyn te treffen.
Gezien de vele vragen en inlichtingen, die ons
bureau over deze aangelegenheid bereikten, meen
den wij goed te doen onze lezer6 langs dezen weg
Aan het boven\-ermelde in kenni6 te stellen.
De afdeeling Tuinbouw van Hoofdafdeeling II
van den Nederlandsehen Landstand.
Ter bescherming van onze land- en tuinbouwgewassen, boom
vruchten e.d. is het thans, meer dan ooit, gewenscht de nesten
van de schadelijke vogels te verstoren.
De nesten van spreeuwen en musschen dienen daartoe kort vóór
ot' enkele dagen na den broeitijd van de daken te worden ver
wijderd. Geschiedt het voor den broeitijd, dan kunnen die eieren
e\entueel nog voor huishoudelijke doeleinden worden aangewend.
Het is beter, dat het na den broeitijd geschiedt, omdat de vogels
bij het voederen der jongen zelf de nesten aanwijzen en b.v.
speeuwen meestal geen tweede broedsel maken.
Om humanitaire redenen worden de jonge vogels, die verzameld
worden in een zak, welke de verstoorder om het middel heeft
gebonden, bij afwezigheid van kinderen onder water gebracht,
ze zjjn dan binnen 2 a 3 minuten dood.
Ekster-, koolduiven-, kraaieneieren e.d. kunnen kippeneiereu uit
stekend vervangen. Zoodat dus hier het mes aan twee kanten kan
snijden. Handige klimmers moeten daartoe de eieren uit de nesten
halen en gaan hiermede onder de pet of den hoed (waar 'e tegen
breken veilig zijn opgeborgen) naar beneden.
Zitten de nesten ten slotte te hoog, dan kunnen ze met lange
haken of stokken worden uitgestooten.
Waar vooral het aantal eksters in sommige streken bedenkelijk
toeneemt en deze in fruitteelt en tuinbouwgewassen veel schade
veroorzaken, is het van belang hieraan alle aandacht te schenken.
M.
(Deze bestrijding wordt thans onder leiding van ambtenaren van
den Plantenziektenkundigen Dienst landelijk aangepakt Wij
hopen daarover binnenkort nadere mededeelingen te doen. Eed.)
Het ligt voor de hand, dat de Ne-
derlandsche fruittelers zich afvra
gen, hoe hun teelt zich in de
toekomst zal ontwikkelen. Vóór
1940 was hun positie allesbehalve
gunstig: evenals alle andere tak
ken van bodemvoortbrenging had
ook de fruitteelt te lijden van de
economische omstandigheden. Door
den invoer van producten uit het
buitenland werd het vinden van een
redelijk bestaan voor onze telers
onmogelijk gemaakt. De prijzen der
producten lagen verre beneden den
kostprijs; uitvoer was eenerzijds
onmogelijk omdat 'het importee-
rende land óf ons fruit weerde ten
bate van eigen telers, óf niet be
schikte over de vereischte betalings
mogelijkheden. omdat deze bestemd
moesten worden voor rente-beta
lingen en dergelijke.
Afgezien van alle in- en uitvoer
is de positie van de fruitteelt in
ons land zeer zeker niet anders
dan gunstig te noemen. Nederland
heeft ongeveer 50.000 ha. fruit
teelt (niet gerekend de teelt van
fruit onder glas en van afzonder
lijk geteeld klein fruit)In een
normaal jaar bedraagt de oogst
van deze 50.000 ha. ongeveer 200
millioen kg. Hierbij kan men nog
een 50 millioen kg. tellen aan fruit
onder glas en afzonderlijk geteeld
klein fruit, zoodat onder normale
omstandigheden de totale in ons
land geteelde hoeveelheid fruit ge
schat kan worden op rond 250 mil
lioen kg.
Vóór 1940 was het totale gebruik
van fruit (ingevoerd en van eigen
bodem), vermeerderd met het ge
bruik van ingevoerde zuidvruchten,
ongeveer 30 kg. per inwoner. Dit
komt neer op rond 270 millioen kg.
voor ons geheele land. Duidelijk
is het dus, dat Nederland niet in
zyn eigen behoefte aan fruit kan
voorzien. Alleen in jaren van bij
zonder rijken oogst zal er geen te
kort zijn, maar daar staat tegen
over, dat in jaren van een minder
goeden oogst het tekort grooter
zal zijn dan ongeveer 20 mil
lioen kg.
Nu heeft het geen zin, alleen reke
ning te houden met de behoefte van
ons eigen land. Er zal, als er weer
andere omstandigheden ingetreden
zijn, zeer zeker sprake zijn van
goederenruil en ongetwijfeld zal
ons fruit daarbij een belangrijke
rol spelen. Grondstoffen zullen
moeten worden ingevoerd en onze
veredelingsproducten, waartoe ook
ons fruit gerekend moet worden,
zullen moeten worden uitgevoerd.
De productie van fruit neemt regel
matig toe: jaarlijks wordt de be-
teelde oppervlakte grooter, steeds
meer komen er nieuwe intensieve
aanplantingen in productie, de teelt
wordt verbeterd, de wisselvallighe
den in de oogsten over verschil
lende jaren worden steeds meer
weggewerkt. Als we dan ook zien,
dat op onze 50.000 ha. in een goed
fruitjaar slechts 200 millioen kg.
wordt geoogst, dat wil dus zeggen
maar 4000 kg. per ha., dan moe
ten we wel tot de slotsom komen,
dat dit veel en veel .hooger kan
zijn. Een gemiddelde jaarlijksche
opbrengst van 8000 kg. per ha. is
zeer zeker aan den lagen kant.
Als de telers maar eerst hun uiter
ste best doen om zooveel mogelijk
fruit te produceeren tfan dus ge
makkelijk de productie, zonder dat
de beteelde oppervlakte behoeft te
worden uitgebreid, worden verdub
beld.
Hier staat tegenover, dat het fruit-
gebruik in ons land ligt beneden
dat van andere landen, In tijden,
dat het fruit in overmaat en in
allerlei soorten en kwaliteiten be
schikbaar was, bedroeg het ver
bruik per hoofd slechts ongeveer
30 kg In landen als Duitschland,
Engeland, B.elgië en Zwitserland
varieerde het onder dezelfde om
standigheden van 45 tot 75 kg. per
hoofd.
Zal men dus aan den eenen kant
zien, dat in ons land de productie
van fruit toeneemt, aan den ande
ren kant ziet men, dat het gebruik
nog aanzienlijk kan vermeerderen.
Kan de productie verdubbelen ook
het verbruik kan dat, wil het onge
veer gelijk zijn aan dat van lan
den, die onder dezelfde economi
sche omstandigheden leven.
Dat vele, zeer vele Nederlanders
er zoo over denken blijkt wel zeer
duidelijk uit het verschijnsel, dat
de fruitteelt in ons land zich ge
stadig uitbreidt. Deze uitbreiding
heeft vooral de laatste jaren zóó
groote vormen aangenomen, dat
van overheidswege maatregelen
getroffen zijn, om een te sterke
onttrekking van landbouwgronden
aan de directe bodemproductie te
voorkomen. Men moet niet meenen,
dat de lust tot het aanleggen van
fruitaanplantingen verklaard kan
worden uit de goede financieele
resultaten der laatste twee jaren:
elke toier weet. dat een aanplan
ting pas na jaren productief wordt,
dat zij eerst groote sommen vraagt
en pas dan winsten gaat opleveren.
Neen, de algemeene verwachting
is duidelijk, dat na verloop v van
enkele jaren de vraag naar fruit
zal toenemen, dat de afzetmoge
lijkheden in Europa zullen stijgen,
dat Nederland, te zamen met
andere gebieden zal gaan behooren
tot de fruittuinen van Europa en
dat de overmatige invoer van over-
zeesche producten niet weer het
bestaan van den fruitteler in het
eigen land zal bedreigen.
De Nederlander is over net alge
meen bedachtzaam als hfet handels
zaken en ondernemingen betreft
en alleen de groote mate van
zekerheid, dat na het einde van
dezen oorlog een geordend Europa
aan zijn bewoners welvaart zal
brengen, geeft hem het noodige
vertrouwen, om tot uitbreiding van
de fruitteelt over te gaan.
Vakproblemen
Nog iets over het omenten
van vruchtboomen
Wacht niet op andere tyden!
Met belangstelling las ik het deskun
dige en lezensAvaardige artikel o\rer
dit onderwerp in het nummer van 16
April.
Bijzondere aandacht wijdt de schrij
ver aan het omenten van Noordhol-
landsche suikerperen en op de niet
wenschelijkheid om die thans, nu de
hoogste productie zoo gewenscht is,
om te entèn.
Van uit dat oogpunt is niet-omenten
inderdaad gerechtvaardigd. Toch zijn
er ook nog andere zijden aan dit
vraagstuk. De eerste is wel de groote
wenschelijkheid om het legio aantal
soorten te verminderen en dus daar
uit de minderwaardige te doen ver
dwijnen En dan behoort daar onge-
tAvijfeld ook de Noord-Hollandsche
suikerpeer toe.
Een tweede, minstens zoo belangrijke
zaak hierbij is 't feit, dat de Noord-
hollandsche suikerpeer, Goudbal, Ad
vocaat e.d. nog aangetroffen worden
in de minst verzorgde en extensieve
bedrijven. In de aanplantingen van
de laatste jaren worden deze soorten
niet meer aangetroffen. En nu heeit
wel niemand zekerheid, dat voor der
gelijke, thans ook rendabele soorten
de prijzen van de laatste jaren ge
handhaafd zullen blijven. Als dit niet
het geval is, dan zullen m bedrijven
met die antieke soorten' niet gemaK-
kel(jk mee kunnen komen en ook
steeds bij de andere ten achter staan.
Maar zouden de prijzen wel gehand
haafd blijven, dan is er nooit aanlei
ding tot omenting en de zekerheid
minstens 3 a 4 jaar na de omenting
geen opbrengst te hebben werkt ook
remmend op de geAvenschte hande
ling. Het niet omenten dus heeft tot
gevolg, dat wjj nog lang met die orj-
gewenschte soorten blijven zitten, wat
in strijd is met de wenschelijkheid
om ons sortiment te verbeteren en
het peil van de fruitteelt op te voeren.
Maar vooral het feit, dat het nu tijd
is te zorgen, dat ook de minder goede
bedrijven in de toekomst mee kunnen
komen mag m.i. ook aanleiding zijn
om minderwaardige soorten ook thans
met betere om te enten. Dat wij oe
productie daarvan dan missen, legt
mogelijk niet eens zooveel gewicht in
de schaai als we \roor oogen houden,
dat de in de laatste jaren aangelegde
bedrijven jaarlijks in productie toene
men: dit zal zeker wel van meer te-
teekenis zijn.
De sehrijver vestigt öe aandacht o.m.
nog op de noodzakelijkheid om te zor
gen, dat de dikke takken, die steeds
beschaduwd zijn geweest, niet door
afzaging van alle takjes plotseling
aan de felle zonnestralen worden
bloot gesteld. Ik zou dit wel willen
onderstrepen, want meermalen^ zijn
boomen daardoor ten slotte te gronde
gegaan. Door dat radicale kaal-maken
brandt de middagzon zoo fel op tak-
gedeelten die naar het Zuidwesten
zijn gekeerd, dat deze vaak reeds in
den eersten herfst de schors over
groote gedeelten loslaten Met nieuwe
schors kunnen die dikke takken niet
meer overgroeien, en het gevolg is
vrywel steeds aantasting door een
houtzwam, die spoedig het lotvan
den boom bezegelt. Vooral appelboo-
men zijn hiervoor gevoelig.
Een voorbeeld daarvan toont de af
beelding van een omgeënten appel
boom. M«