Wenken voor liet inkuilen van gras en groenvoeder Het voorweiden van hooiland Officieele mededeelingen PAG. 9 DE LANDSTAND VRIJDAG 14 \IE1 1943 (Ingezonden njv(i-..eeling) Het Centraal Instiuut voor Landbouwkundig' Onder zoek. Afd. Grasland en Voederbouw schrijft: H ET laat zich aanzien, dat men in deze maand hier en daar waarschijnlijk nog gelegenheid heeft om gras In te kuilen en wij meenen goed te doen. daarbij op enkele punten te wijzen. Er moet gestreefd worden naar een bewaringsmethode, waarbij zoo weinig mogelijk verloren gaat en een vóeder ont staat. dat smakelijk is voor het vee en zoo min mo gelijk bezwaarlijk vooi de zuivelproducten. Daarvoor is noodig. dat schimmelvorming, rotting en bot?rzuur- gisting zooveel mogelijk worden voorkomen. Schim melvorming treedt op als er nog lucht m oeo kuil is gebleven. Dit geval doet zich voor bij onvomoende belasting van den hoop en het gevaar is grooter naar mate het gras droger wordt aangereden. Flink uit spreiden van het gras. goed aantrappen, zorgen Voor een gelijkmatige zakking door den hoop in net. mid den bij het tassen goed hoog te houden en een flinke belasting, minstens 70 cm. grond, kan schimmelvor ming voorkomen Omdat de voorzomer-kuilen lang moeten zitten is ook een grondbedekking aan de kan ten noodig. Vooraf kan het losse gras worden afge plukt, afsteken lijkt ons niet gewenscht. De rotting en de boterzuurgistir.g worden beheërscht door den zuurgraad. Hoe hooger de zuurgraad, hoe minder kans op rotting en boterzuurgisting De verlaging van de pH wordt op verschillende manieren bereikt, al naar de gevolgde werkwijze Men kan in dit opzicht drie methoden onderscheiden, n.l.: a. de warme af Friesche methode: b. de koude me thode met bevordering van de melkzuurgisting: c. de koude methode met toevoeging van sterke zuren. De ervaring leert, dat met de warme of Friesche methode zeer uiteenloopende resultaten worden ver kregen. De bedoeling is om dooi de ontwikkeling van melkzuurbacteriën en het tegengaan van boter- zuurvorming een verlaging van den zuurgraad te be reiken. die rotting zooveel mogelijk voorkomt. Daarvoor is noodig, dat het gras langzaam wordt aangereden en liefst zoo droog mogelijk. Na een paar dagen is dan een temperatuur van circa 50 graden bereikt, die dan verder oploopt tot 60 k 70 g roden, waarbij alleen melkzuur wordt gevormd. Uit ervaring opgedaan bij het onderzoek van tallooze kuilnionsters, is ons gebleken, dat men bij het toepassen van de warme methode vaak het gras te nat en te snel aan den hoop rijdt. Nu waarschijnlijk velen zonder toevoe ging van zuur of andere middelen gaan inkuilen, mee nen wij vooral te moeten aandringen op een juiste toepassing van de warme of Friesche methode De warme methode kan men vervangen door tc>evoe ging van sterke zuren, waardoor direct een zoo sterke zuurgraad ontstaat, dat schadelijke omzettingen in het gras niet meer kunnen optreden. Bij deze werk wijze moet geheel anders worden gehandeld dan bij de boven beschreven methode. Hier moet elke warmte ontwikkeling worden vermeden, vandaar dat men ook spreekt van de koude methode en dit bereikt men door snel aan te rijden, goed vast te trappen en zeer gelijkmatig verdeelen van het zuur over den hoop in de goede hoeveelheid. Slordig werken wreekt zich hier even goed als bij de andere werkwijzen. Vooral bij het inkuilen van jong eiwitrijk gras moet men goed op de juiste hoeveelheid zuur letten. Dikwijls vinds men later in den kuilhoop donkere banen, afge wisseld door lichtere. Dit wijst er op, dat de ver deeling van het zuur niet goed is gebeurd. Tenslotte kan men een derde methode toepassen door toevoeging van suiker, melasse, fijngesneden aardap pelen of bieten. Deze toevoeging heeft ten doel om de melkzuurvorming tot stand te brengen zonder dat de kuil warm wordt. Hier moet d*us ook net. gras snel worden aangereden en goed worden aangetrapt. Het succes van deze methode hangt verder geheel af van de goede hoeveelheid suiker, enz. en een gelijk matige verdeeling. Bij het mengen van gras met bieten of aardappelen, heeft men zelfs een speciale haksel-meng-machine, die de aardappelen of biel zeer fijn maalt, het gras hakselt en daarna het mengsel in de silo werpt, de zgn. methode Hardeland. Het voordeel van deze methode is, dat uitsluitend pro ducten van het bedrijf zelf worden gebruikt ën het resultaat is blijkens de hier te lande verkregen erva ringen gunstig. Ook de toevoeging van melasse geeft goede resultaten als maar de juiste hoeveelheid dit is 5 procent melasse wordt toegevoegd en goed door het gras wordt verdeeld. Het schijnt, dat sommigen, die inkuilen zonder toe voeging van een of ander .toch daarbij de werkwijze van snel aanrijden en goed vasttrappen toepassen en niet letten op nat of droog gras. Ze Krijgen dan dus een kouden kuil met weinig melkzuurvorniing en lagen zuurgraad, waarin veel rotting optreedt. Dit blijkt ook uit de resultaten van het onderzoek van een groot aantal praktijkkuilen, verricht aan net Cen traal Instituut voor Landbouwkundig Onderzoek Ge rangschikt naar de pH geven deze het volgende beeld: •c X A. I. V. (Finsch) 4.1 Hardeland met 15 suikerbieten 4.1 Hardeland met 20 aardappelen 4.2 Dusarit of biosil 4.4 melasse 4.5 mierenzuur 4.9 vitasan 5.1 warm (Friesch) 5.2 zure zuivelafval 5.3 koud zonder toevoeging 5.7 Alleen de A. I. V. en Hardeland methode gaven dus een silage met een pH van 4.2 of lager. Dat de me- lassekuilen minder goed uitvielen is te wijten aan het feit. dat in de meeste gevallen, waarschijnlijk uit ver keerd begrepen zuinigheid te weinig melasse werd toegevoegd. Bij gebruik van 5 procent kan men dezelfde resultaten bereiken als met A. I. V.-zuur Dusarit en biosil, die chemisch met A. I. V.-zuui gelijk te stellen zijn (het is A I V.-zuur geabsorbeeid aan actieve kool), geven onvoldoende resultaat, omdat het practisch niet mogelijk is ze goed te verdeelen. De mierenzuurkuilen zijn gemiddeld, wat pH betreft, dicht aan de grens, waarbij rotting mogelijk wordt. Er wa ren er dan ook zeer vele bij. die rotting vertoonden. Vitasan- en warme kuilen en silages met zure zuivel afval hadden gemiddeld een pH waarbij rotting op treedt. Het meerendeel van deze kuilen vertoonde dan ook rotting De koude kuilen zonder toevoeging waren alle zeer slecht. Bij de vergelijking van de voederwaarde dei ver- schillendte silages, moet men in aanmerking nemen. Dr. H. J. Frankena (C.I.L.O. Wageningen) geeft in het Landbouwkundig Tijdschrift van Mei 1943 een be schouwing over den invloed van het voorweiden op het hooiland. Het volgende is hieraan ontleend: Onder vooiweiden verstaat men het afweiden van land, dat later gehooid moet worden. Het afweiden geschiedt met de bedoeling om het eigenlijke weiland nog wat te sparen en het hooiland in groei wat terug te zetten om het hooien in een gunstiger periode te doen plaats hebben of de werk verdeeling in den hooi tijd te verbeteren. Het voorweiden zal meer worden toegepast naarmate het weiland later is en de nood zaak om het vee in de weide te brengen grootei is. Ook wanneer de oppervlakte weiland wat krap is, zal meer worden voorgewcia Het voorgeweide land wordt vroeg geweid in een periode, dat het gras meestal snel groeit. Het land komt kaal in een periode, dat het meest geschikte grasweer vaak al grooten- deels voorbij is en de nieuwe groei zal waarschijnlijk langzamer plaats hebben dan van land, dat niet werd voorgeweid. Het hoo. van~~voorgeweid land zal een andere geaardheid hebben dan de eerste snede Meestal is het gras wal stengeliger. maar de Klaver, die later groeit dan het gras, wordt door het vooi weiden vaak bevorderd en levert een belangrijk deel van den hooi-oogst van voorgeweid land. Om al deze factoren naar waarde te kunnen schaften zijn de beschikbare proefveldgegevens samengeyat en hieruit kunnen de volgende conclusies getrokken worden: 1. De totale opbrengst van het land wordt door het voorweiden waarschijnlijk gunstig beïnvloed in ver gelijking met andere wijzen van gebruik. 2 De vruchtbaar heidsioestand wordt dooi het voo» weiden goed in stand gehouden; het land verdraagt beter veelvoudig voorweider. clan veelvoudig maaien van de eerste snede. 3. Uit een proef serie over 19-38 bleek, dat de groei- snelheid van het gras op voorgeweid land grootei was clan op land waarvan de eerste snede werd gemaaid dat het uitgangsmateriaal verschillend kan zyu ge weest Het lagere gehalte aan verteerbaar eiwit bp de Hardeiand-methode komt door de toevoeging van de bieten en de aardappelen, die eiwitarm zijn Ook melasse-toevoeging orukt nierdoor het eiwitgenalte. Na de uitvoerige uiteenzettingen over het inkuilen van gras, kunnen de mededeelingen over het inkuilen van andere voedermiddelen zeer kort zijn. Eiwitrijke voedermiddelen als klaver, lupinen, «n.idap- pelloof, enz., bevatten onvoldoende voedsel voor melk zuurbacteriën en kunnen dus nooit warm woruen in gekuild. Men moet ze inkuilen met A. i. v'.-zuur melasse of suiker of samen met eiwit-arme voeder middelen. Zeer waterrijke voedermiddelen als bietenolad, enz., gaan moeilijk tot broei over en kunnen dus evenmin warm worden ingekuild. Voor zoover ze oetrekkelijk eiwitarm zijn als bietenkoppen- en -blad. stoppelknol- len, mais, enz., kunnen ze koud, met weinig zuur wor den ingekuild en geven zelfs zonder zuur vaak een goede silage. Zeer grof materiaal voor zoover het niet warm kan worden ingekuild met het oog op vochtgehalte of eiwitgehalte (hetgeen meestal het geval is). dient voor het inkuilen te worden gesneden of gehakseld om een vaste opeenpakking mogelijk te maken Materiaal, dat sterk met grond verontreinigd is, is hierdoor sterk besmet met boterzuur- §n rottings bacteriën eri schimmelsporen en geeft dus gemakke lijk aanleiding tot boterzuurgisting. rotting en schim meling. Bovendien geeft de aanwezigheid van grond aanleiding tot dunnen mest bij het vee Verontreini ging met grond moet dus steeds zooveel mogelijk worden vermeden. en deze snelheid was grootei naarmate tot een jater datum (15 Mei was de uiterste) werd voorgeweid. 4. De opbrengst van den hooi-oogst na vooiweiden behoeft niet onder te doei. voor de opbrengst van eerste snede, maar de jaailijkscbe schommelingen n den oogst zijn waarschijnlijk groeier dan bij ;Je eerste snede. Het risico van de opbiengstschommelin- gen wordt door een stikstof bemesting waarschijnlijk kleiner. 5. De kwaliteit van net hooi van voorgeweid iand munt in den regel uit dooi een hooger eiwitgehalte, maar geeft een lagere zetmeelwaarde dan hooi van de eerste snede door een hooger ruwvezelgehaite. Geldigheidsduur kunstmest bonnen Alle thans geldige kimstmestbonnen behouden hun geldig heid tot uiterlijk 10 Juni 1943. De stikstof bonnen No. 5 en B.T., de fosl'orzuurbounen No. 1 en de .kalibonnen No. 5 en B.T. moeten uiterlijk juni a.s. door de ver bruikers bij hun leveranciers worden ingeleverd, opdat deze voor tijdige inzending der bonnen aan het K.V O. Kunstmest Distributie Bureau kunnen zorgdragen De Provinciale Voedselcommissarissen kunnen na 20 Mei a s. géén correspondentie betreffende de distributie van kunst meststoffen m het seizoen 1942- '43 meer in behandeling nemen. De mogelijkheid lot het omruilen van vervallen kimstmestbonnen tegen geldige bonnen blijft eveneens tot uiterlijk 20 Mei 1943 geopend. Ongemerkte lammeren Voor lammeren geboren in 1943. is tot 1 Juli 1943 niet van toepassing de bepaling, dat voor schapen alleen ge- leidebiljetten worden afgegeven indien zij gemerkt zijn en staan ingeschreven in een schapenboekje. Tot 1 Juli 1943 mogen lammeren, geboren »n 1943, ongemerkt worden 'verhandeld en vervoerd, doch het vervoer dient op geleide- biljet plaats te vinden. r irop in plaats van de registratie- merken het aantal stuks wordt vermeid. Bij verkoop van schapenhouder aan schapenhouder blijven aankoopver gunningen noodig Bureau Oogstvoor/.iening Het Bureau Oogstvooi ziening van de Directie van den Landbouw (het Bureau van den Gemachtigde voor den oogst) is met ingang van 7 Mei verplaatst van Bezuiden- houtscheweg 26 naar Bezuidenhoutseheweg 123. Den Haag. Het telefoonnummer is 72 00.60, interloeaal: letter G. in v. d- drugc stof c w to j- "S c 20.7 11.7 51 754 16.0 7.6 59 25.2 8.0 •56 8 22.1 10.2 48 11 21.0 10.2 52 54 17.6 8.6 48 39 18.1 8.5 47 28 19.9 6.6 48 763 20.2 6.9 48 20 19.3 8.1 43 12 0

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1943 | | pagina 9