Boutvuur Selectiemesteri j en PAG. 9 DE LANDSTAND 4 4t NI 1943 ST doel van de selectiemeste- rijen is, de varkens te onderzoe ken op productie, d.w.z. die dieren uit te zoeken, die uitmunten door snellen, voordeeligen groei en goede slachtkwaliteit. Vooral nhóei de tegenwoordige omstandigheden is het van groot belang op deze wijze een goede kem van fokdieren te bewaren, waaruit- straks eeD nieu we varkensstapel kan worden sa mengesteld. Het beste kan dit ge schieden door het aanhouden van z.g. sterzeugen. Hoe men sterzeugen verkrijgt Op de 9 in Nederland aanwezige selectiemesterijen worden van stam boekzeugen, die wat haar exterieur betreft daarvoor in aanmerking komen vier van de nakomelingen uit één toom onderzocht op snel heid van groei, voordeeligneid van groei en voederverbruik. Om de resultaten onderling vei gelijkbaar te maken, zijn inrichting, verzor ging, enz. zooveel mogelijk in alle seiectie-mesterijen gelijk, tier voed sel wordt op één centraal punt aangemaakt en om de resultaten van zomer en winter te kunnen vergelijken, worden de stanen des winters verwarmd. Ingezonden wor den twee gesneden mannelijke die ren ^en twee vrouwelijke. Aan deze verhouding wordt streng Ie hand gehouden, omdat de mannelijke die ren iets snel lei groeien, doch dan ook iets meer vet aanzetten ter wijl vrouwelijke dieren over het algemeen iets vleeziger zijn en be tere hammen hebben. Om de veertien dagen worden de dieren gewogen. De gegeven^ daar omtrent worden doorgezonder aan den Secretaris der Commissie van Toezicht op de Selectiemesterijen, die deze gegevens verwerkt m gra fiekstaten, zoodat men een geregeld overzicht heeft van den gang van zakèb aan de selectiemesterijen Na afloop der mestperiode worden de dieren op de meest nabijgelegen exportslachterij geslacht '-r, ge keurd op slachtkwaliteit. stam boekzeugen worden dus gewaar deerd naar haar nakomelingen. Voldoen deze aan de gestelde eischen, dan kan d"e stamboekzeug aanspraak maken op den naam sterzeug. Voordeelen voor fokkers met sterzeugen Het is toe te juichen, dat de fok kerij van goed materiaal wordt aangemoedigd op de volgende manier: le. Een sterzeug mag boventallig, dus boven het aantal toegewezen fokzeugen worden aangehouden. 2e. De afstammelingen orengen meestal meer op, dan die »an een gewone stamboekzeug (piemie- beertjes) 3e Het Komt practisch daarop neer, dat bij een erkend fokker in 1942 pei stamboekzeug slechts één boventallig zeugje moent wor den aangehouden, terwijl dit aan tal bij sterzeugen was acht doch ters pei sterzeug 4e. Dikwijls wordt tegenwoordig voor sterzeugen extra voedsel be schikbaar gesteld. J. N een der jongste jaarverslagen van den Vee- artsenijkundigen Dienst komt de opmerking voor, dat het boutvuur economisch steeds minder te beteekenen heeft, m.a.w. wij zouden hier met een verdwijnende infectie-ziekte te maken hebben. Het aantal kalve ren, dat aan dit lijden sterft, neemt, zooals trouwens ook uit de statistieken van de Vleeschkeuringsdiensten blijkt, van jaar tot jaar af. Een dergelijke conclusie is echter op zijn minst voorbarig te noemen. Zeker, het is met bepaalde veeziekten een komen en gaan, sommige, zooals de veepest, de longziekte en de runderpokken zijn zoo goed als verdwenen of hebben in elk geval het kwaadaardige karakter verloren, ter wijl nieuwe ziekten zooals het besmettelijk verwerpen, de onvruchtbaarheid en de stofwisselingsstoornissen met hardnekkigheid blijven standhouden, doch wat het boutvuur aangaat, doen we toch maar het veiligst, deze aandoening als een standhoudende ziekte te blijven beschouwen. De geschiedenis van boutvuur. Men moet bij de beoordeeling van een op zichzelf staande ziekte niet naar een bepaald tijdsverloop zien, doch eerder de geheele geschiedenis van een ziekte in oogenschouw nemen om te kunnen vaststellen of men met het risico van een plotseling optreden van de ziekte nog rekening dient te houden, ja dan neen. Bij een dergelijke beschouwingswijze treden dan vaak interessante bizonderheden aan het licht. Wij willen daarom hier iets uit de geschiedenis van het boutvuur vermelden. En we beginnen dan met in de historie van het boutvuur drie fazen of perioden te onder kennen. De eerste faze ligt nog buiten het bestek der besmettelijke ziekten. Dan vindt men merkwaardig genoeg het bilvuur of de bilzucht ondergebracht bij het hoofdstuk gezwellen. Dr. A. Numan schrijft in zijn bekend Handboek over de Genees- en Verloskunde van het Vee voor hon derd jaar terug het leidende populaire werk over veeartsenijkunde over gezwellen uit inwendige oor zaken ontstaande. Jonge runderen, vooral jarige kal veren, zoo beschrijft hij daar het boutvuur, werden dikwijls door een ontstekingachtig gezwel aangedaan, hetwelk aan één der dijen of heupen, doch ook som wijlen aan de schouders ontstaat. Het zieke dier ver liest daarbij den eetlust, herkauwt niet meer, is traag in het opstaan en is doorgaans krëupel aan één der ledematen, wanneer men het voortjaagt. Het gezwel gaat meest binnen zeer korten tijd tot het koude vuur over, waaraan het vee spoedig sterft. Men noemt dit ongemak op vele plaatsen het bilvuur of ook wel de bilzucht. De oorzaak van dit ongemak wordt wel toe geschreven aan een zeer schielijken groei en eene, daarmede gepaard gaande, verhitte of ontsteking achtige gesteldheid des bloeds, waarom ook zoodanige kalveren daaraan het meest onderhevig zijn, die, mager zijnde, des voorjpirs in ruime weiden, of door ander krachtig voeder, schielijk in yleesch aanwinnen. Som migen houden deze kwaal als volstrekt en altijd doo- No. 1 werd hier geplaatst Emir 72, eig. L. Bolhuis te Haren; wel een flink ontwikkelde stier, doch wat on evenredig gebouwd. No. 2 werd Emir 66 van de stier- houderij Garrelsweer; wel vast en sterk gebouwd en van terzijde gezien wel aardig, doch komt in zijn achterstel iets te kort. Op de derde plaats kwam Verwachting van stierenvereen. Grijpskerk; wel een vrij gestopte stier, doch niet fraai. Rubriek oudste hokkelingen. Deze stelde een paar kop- nummers n.l. Edelman van stierenvereen. Tolbert en Cesar van J. G. J. Nienhuis te Noordwolde, waarvan Edelman onbetwist de beste was. Mooi en evenredig gebouwd, horens misschien iets zwaar, doch met een zeer mooi achterstel en het was dan ook zeker juist gezien om dezen stier een onderhoudsbijdrage toe te kennen. Cesar is ook een zeer vastgebouwde, gesloten stier, doch kan het in het achterstel niet tegen Edel man bolwerken. No. 3 werd geplaatst de stier Graaf van stierhouderij Beerta, welke o.i. hier niet hoorde. Veel beter was John van Duisterwinkel. Deze stier' had 2a-pr\js rubriek geb. na 4 Febr. 1942 .Marten van Arlon" No. 2366, eig. A. SwUghulzen te Uithuizen. delijk, doch volgens de verzekering van anderen, wordt dezelve' veeltijds genezen, door een sterke aderlating in den staart te doen en het ingeven van een gewonen theekop vol raapolie. Daar het bilvuur tot de hevige ontstekingsziekten schijnt te behooren, raad ik aan, om terstond in het begin een aderlating in den hals ader te doen en tevens in den staart. De bestrijding. Vijftig jaar latei is men reeds doordrongen van het besmettelijk karakter van het boutvuur. Het is om streeks dezen tijd, in het begin dezer eeuw, dat men een onvatbaarheid bij de kalveren tracht te verkrij gen door middel van een enting. Men kan zeggen, dat de tweede faze in de geschiedenis van het boutvuur nu een aanvang neemt. Dt verwekker van het bout vuur is nu bekend geworden, de boutvuur-bacil, die zich krachtig ontwikkelt onder afsluiting van de zuur stof van de lucht. En nog meer eigenschappen van dezen ziekteverwekker geraken bekend. Maar de po gingen om door middel van een verzwakte smetstof een zekere mate van onvatbaarheid te verkrijgen vor deren slechts langzaam en de resultaten ermee ver kregen, zijn nu niet bepaald schitterend te noemen. Aan den eenen kant blijft na een behandeling (die na verloop van veertien dagen herhaald moet worden) de gewenschte onvatbaarheid of immuniteit uit, maar aan den anderen kant treedt een paar dagen na de behandeling het zoo gevreesde entboutvuur op, wat Julius van Schultingu" No. 2222, fokker-eigenaar A. Z(jl Jzn. te Leilens, In rubriek geboren na 30 Sept. 1940, 1ste prys en 200.onderhoudsbijdrage. (Foto's: Folkers) zeker op de 3e plaats moeten staan, en dan een punt er achter. De rest was niet bekroningswaardig. Rubriek jonge stieren. Deze was maar matig. Op de le plaats kwam zeer terecht Willem van P. M. Stollenga; een zeer platte en vastgebouwde stier, op het oogenblik iets te ge spierd. No. 2 werd Bastiaan van stierenvereeniging Scheemda, wel een vastgebouwde stier, doch het geheel kon iets breeder zijn en wat meer stieruitdrukking hebben. Verder werden nog twee 3e prijzen toegekend aan Markies van E. Hulshof en Johan II van R. v. d. Veen; beide een paar gewoon goede stieren. Keuring voor de onderhoudsbijdrage. Een premie van ƒ200 werd toegekend aan Adam, Ol- dambster Lodewijk m en Emir 72. ƒ150 kregen Willem III, Emir 66 en Edelman. zeggen wil, dat de kalveren tengevolge van de enting aan boutvuur gaan lijden en eraan gaan sterven. In veeartsenijkundige kringen is in die dagen veel strijd over de doeltreffendheid van de entmethode. Hier prefereert men een buitenlandsche entstof ooven de in de Rijksseruminrichting te Rotterdam vervaardigde, daar weer meent men betere resultaten te kunnen ontdekken na een gewijzigde behandeling, doch de entingen tegen het boutvuur bevredigen practijk en wetenschap nog slechts ten deele. Proefentingen. Nadien is er ook op het gebied van de boutvuur entingen veel veranderd en verbeterd. Het is thans zoo, dat de veehouder zich geen zorgen behoeft te maken omtrent het risico van boutvuur. En hiermee is eigenlijk de derde faze in de geschiedenis van deze besmettelijke runderziekte bereikt. Thans is er een voorbehoedende behandeling met een groote mate van betrouwbaarheid. Over deze nieuwe behandelings methoden, berichten Prot. de Blieck en Dr. Jansen in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde het entresultaat van een kleine driehonderd kalveren, verricht gedu rende de zomers 1935 en 1936 Er werd geënt op lan derijen, waar waarschijnlijk boutvuur voorkwam en tenslotte nog op landerijen, waar zelfs dikwijls bout vuur voorkwam, een en ander verdeeld over één en vijftig bedrijven. De enting bestond uit één onder- huidsche inspuiting. Geen van de behandelde kalveren heeft boutvuur gekregen, terwijl vroeger, ondanks en ting op verschillende bedrijven, toch boutvuur voor kwam. Moderne wapenen. De entingen hebben dan ook in de latere jaren een steeds grootere vlucht genomenVandaar dan ook steeds minder gevallen van spontaan optredend bout vuur en eveneens geen entboutvuur meer. Men kan dus zeggen, dat deze besmettelijke runderziekte door de voorbehoedende behandeling binnen de perken kan worden gehouden. En zooiets kan op den statisticus wel eens den indruk maken, als zou hier wederom een besmettelijke runderziekte aan het verdwijnen zijn. Hier tegen spreken echter de feiten. Aan het karakter van het boutvuur is in honderd jaar vrijwel niets ver anderd. Men kan er Dr. Numan gerust op naslaan, den practicus, die de ziekte met juistheid neeft be schreven, trouw aan de hand van de toenmaals op tredende ziekteverschijnselen. En zoo is het tot op den dag van heden nog. Wat wel veranderd is, de dier geneeskundige techniek bezit de moderne wapenen om de ziekte tot een minimum te beperken en de scha delijke gevolgen practisch tot nul te reduceeren op de bedrijven. Dit is het groote economische belang van de geregelde boutvuurentingen, waarvan de veehouders vooral in dezen tijd doordrongen moeten zijn. Dus enten tegen boutvuur, waar zulks noodig blijkt, om sterfgevallen te voorkomen. R. P. SYBESMA. Deze stieren zijn alle reeds genoemd, zoodat we hier niets aan behoeven toe te voegen; echter nog een opmerking. In de voorwaarde staat dat stieren ouder dan drie jaar niet ter keuring behoeven te verschijnen om voor een onderhoudsbijdi age in aanmerking te komen. Nu wil het ons voorkomen, dat de jury hier niet voldoende rekening mee heeft gehouden, anders is het voor ons een raadsel dat de stier Frits, eig. N. Schutter, niet voor een dergelijke onderscheiding in aanmerking kwam.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1943 | | pagina 9