De Erwt
De Peulvruchten Studie
Combinatie
erwtenrassen
in de praktijk
De
5
hield Donderdag 17 Juni in den Junusfiof te Wageningen haar
jaarüjksche bijeenkomst. Enkele sprekers van naam behandelden
daar kwesties met betrekking tot de veredeling van onze boonen,
tuinboonen en erwten; onderwerpen dus, die van belang zijn, zoo
wel voor den boer als voor den tuinder. W\j betwijfelen dan ook
niet, of de hieronder volgende verslagen zullen belangstelling
vinden bjj onze lezers.
De Peulvruchten Studie Combinatie is wat met een vreemd woord
genoemd wordt een „object-associatie", een organisatie van per
sonen, wel uit velerlei gebieden van het maatschappelijk leven,
doch allen geïnteresseerd bij één product, één onderwerp; in dit
geval dus de peulvruchtenstudie. Door uitwisseling van ervaringen
trachten deze personen gemeenschappelijk de vele problemen op
het gebied der peulvruchtenteelt tot oplossing te brengen. Zoo
Sprak op de bijeenkomst te Wageningen Dr. O. Banga als
leider van het Instituut voor de Veredeling van Tuinbouwgewas-
sen, Dr. Ir. S. .1. Wellensiek gaf een uiteenzetting over de weten
schappelijke zijde der peulvruchtenveredeling, de heer A. K. Zwaan
vertegenwoordigde het standpnnt van den practischen veredelaar,
Ir. A. K. Zweede dat van de conservenindustrie, en de heer P.
Luitse, hoofd van de afdeeling Peulvruchten van de Akkerbouw-
centrale, wees op de belangen van den handel.
en het rassen
vraagstuk
Dr. Ir. S. J. Wellensiek behandelde het
rassenvraagstuk in het algemeen, aan
erwten geïllustreerd.
Bij de peulvruchten, aldus zeide hjj,
hebben wfl te maken met zelf-bevruch-
ters, d.w.z. dat de bevruchting van een
bloem tot stand komt door stuifmeel
van diezelfde bloem. Kan in het alge
meen een ras worden beschouwd als
een groep van planten met overeen
komstige kenmerken binnen een bepaald
gewas, bij de zelfbevruchtende erwten
nadert het ras wat wij plegen te noe
men de zuivere lijn: bet wordt een
groep planten met volkomen identieke,
trouw via zaad terug te winnen ken
merken. Eenige afwijkingen blijven voor
komen, dank zij de sporadisch optre
dende kruisbestuivingen, die overigens
bij de erwt minder in aantal zijn, dan
bij de boonen (10%) en de tuinboonen
(30 tot 40%).
Tot de raskenmerken behooren in de
eerste plaats uiterlijke verschillen, zoo
als kleur, ranken, bladvlekken en lengte
van den stengel, daarpaast echter ook
waardevolle eigenschappen, zooals de
bloeitijd, de opbrengst, de kwaliteit van
het product en„ de weerstand tegen
ziekten.
De in de "praktijk gebruikte erwtenras
sen kunnen worden ingedeeld volgens
de volgende groepeering:
1/ erwten zonder vlies in de peul
peulen
2/ met vlies in de peul.
witbloeiend doperwten,
onderverdeeld in
a/ gladde groene zaden soeperwten
groene gedeukte zaden schokkers
gekleurde bloemen
c] gemarmerde zaadhuid rozijnerw
ten, grauwe erwten
congemarmerde zaadhuid capucjj-
ners, vale erwten.
Binnen elk der genoemde groepen komt
een groot aantal rassen voor, elk met
zijn typische kenmerken. Naar de leng
te van den stengel worden zij verdeeld
in stamerwten en rijsterwten, lage, mid-
delhooge of hooge. Het onderscheid tua-
schen landbouw- en tuinbouwerwten is
slechts kunstmatig, en sticht verwar
ring.
Het vraagstuk van het ras der erwten
is in drieërlei opzicht van belang. In de
eerste plaats moet van elk ras een
goede beschrijving bestaan als basis
voor de wet op den kweekerseigendom.
Eea ras kan nooit wettelijk beschermd
worden, als niet is vastgesteld, in welke
opzichten, het zich van andere rassen
onderscheidt. Verder is de kwestie van
belang i.v.m. de juiste keuze van het
ras voor de praktijk. En in de derde
plaats is het ras van belang als uit
gangsmateriaal voor nieuwe veredelin
gen.
De rassencollectie van het Instituut voor
Plantenveredeling te Wageningen om
vat 450 nummers en dit aantal zou zon
der bezwaar kunnen worden verdubbeld.
Het is een zeer omvangrijke arbeid om
na te gaan, hoe deze rassen zich onder
verschillende omstandigheden houden.
Bovendien zjjn de verschillen dikwijls
zeer gering.
Bij het afwegen van him waarde moet
gelet worden op twee groepen van fac
toren: 1/ de invloeden van buiten af,
zooals bodem, klimaat en dergelijke, en
2 de innerlijke, de erfelijke kenmerken,
die in het ras verankerd liggen.
Alleen door proefveldonderzoek gedu
rende een reeks van jaren kunnen uiter
lijke en innerlijke groeifactoren van
elkander worden gescheiden. Bij een
bepaald ras hebben proeven met rij
afstanden aangetoond, dat de gemiddel
de opbrengst per plant by een rijaf
stand van 2 Va cm. 5,6 gram is, by 5
cm. was zij 9,8 gram en bij 10 cm.
steeg de opbrengst tot 16 gram. De
uitersten bewogen zich tusschen 2,7
gram en 18,8 gram. Dit zijn de inner
lijke mogelijkheden van een bepaald
ras. Hoe hoog de opbrengst binnen deze
grenzen ten slotte worden zal, hangt af
van uiterlijke groeifactoren.
En juist op dit punt doen zich dan de
rasverschillen voor, die voor ons van
belang zijn. Zoo had spreker een ras
getest, dat t.a.v. de zaadgrootte gebon
den was aan de grenzen 300 tot 350
milligram per zaad; een andere varië
teit bracht het tot 360 als minimum en
420 als hoogste grens. Dit ras leverde
dus onder alle omstandigheden zwaar
der zaad dan het eerste. Soms levert
een bepaald ras onder deze omstandig
heden gunstiger resultaten, dan onder
andere omstandigheden, waarin een
tweede ras het beter doet. Dergelijke
verschillen zijn van belang als men
zoekt naar rassen, die geschikt zijn
voor een bepaalde grondsoort of een
bepaalde kweekwijze.
Andere eigenschappen, die van belang
kunnen wezen, zijn vroege opbrengst,
aantal zaden per plant, aantal zaden
per peul, aantal peulen per plant, aan
tal peulen per fertielen stengelknoop
en het aantal fertiele knoopen per
plant. De opbrengsteigenschappen wor
den aldus in enkelvoudige eigenschap
pen gesplitst, hetgeen van belang is by
de veredeling: men kon aldus bij een
ras den vinger leggen op de eigenschap
pen, die om veredeling vragen, en her
kent tegelijkertijd de eigenschappen, die
het als uitgangspunt voor kruisingen
van belang doen zijn.
Kwaliteit als raskenmerk.
De betere kwaliteit der oudere cultuur
rassen is, gelijk tijdens de debatten
bleek, een theorie, die nog door velen
wordt aangehangen. Inderdaad is dit
een eigenschap, die van ras tot ras ver
schillen kan, al spelen hierbij ook de
uiterlijke groeieigenschappen een rol.
De kwaliteit van peulen Is echter
een zeer tastbaar ding. Deze hangt
af van het al of niet aanwezig zijn
van een vliesje aan den binnenkant
der doppen. B(j sommige peulen
rassen kan zich nog een zwak
vliesje vormen, of wel over de heele
peul of slechts langs de vergroei
ingsnaden. Dit vliesje kan doom
selectie worden verwijderd, waar
door de waarde van de peul natuur
lek aanmerkelijk sttygt.
In dit verband merkte dr. Wellen
siek op, dat er tusschen dop{>ers
en peulen geen ander verschil is,
dan dit vliesje. Wie zich de moeite
getroost om het harde huidje van
de doperwtenpeul te verwijderen,
maakt van de waardelooze doppen
peultjes van uitstekende kwaliteit.
Alleen de practische methode om
dit snel en volledig te doen zal
voortaan nog wei ontbreken. Maar
in tijden van voedselschaarscbte
verdient deze mogelijkheid zeker de
aandacht.
Een belangrijke eigenschap van de erw
tenrassen is vervolgens hun oogstzeker-
heid: zij moeten van jaar tot jaar een
behoorlijke opbrengst geven. In wezen
komt dit neer op een zekeren weerstand
tegen ziekten, plagen en ongunstige
weersinvloeden.
Ten slotte is er dan nog een aantal
nevenkenmerken, die feitelijk geen wer
kelijke beteekenis hebben, maar verband
houden met de eischen van den con
sument. Als zoodanig geldt bv. de
groene kleur van de soeperwten. Abso
luut noodig is dit niet: ook van gele
erwten kan men een uitstekend bordje
erwtensoep koken. Sommige dezer
nevenkenmerken moeten worden be
schouwd als vooroordeel. Stelde de gril
lige mode hier niet haar eischen, dan
zou het uitgangsmateriaal voor de ras-
senkeuze veel grooter zijn. In het alge
meen moet er echter tegen worden ge
waarschuwd te selecteeren op één eigen
schap in het bijzonder.
Men dient de planten altijd te zien als
één geheel. Waardevolle eigenschappen
hangen altijd samen met haar andere
eigenschappen.
De tweede spreker, de heer A. R. Zwaan,
behandelde het rassenvraagstuk l>jj
erwten, beschouwd vanuit de praktyk.
In 1928 is door den Staat New York
een werk uitgegeven over de erwt, waar.
in niet minder dan 1000 erwtenrassen
beschreven zijn. Uit een officieele publi
catie uit het jaar 1934 blijkt echter, dat
90 der Amerikaansche erwtenproduc
tie wordt verkregen door den verbouw
van slechts 18 rassen.
Merkwaardig is, dat van deze 18 rassen
slechts vijf dateeren uit de 20e eeuw,
de overige zijn afkomstig uit de tweede
helft der 19de eeuw. Het oudste ras.
Admiral of Pairbeard's Nonpareil da
teert vermoedelijk van vóór 1850. Het
voornaamste Amerikaansche ras, de
Alaska, dat ongeveer 50 levert van
al de erwten voor de Amerikaansche con-
serven-ir.dustrie, is al meer dan 60 jaren
oud.
In Engeland beschikt men over een uit
gebreid erwtensortiment. Ongeveer 150
k 160 rassen, w.o. vormen met zeer
goede eigenschappen, dragen meer of
minder gelijkmatig verdeeld tot de voor
ziening van den Engelschen consument
by. Sedert Engeland is begonnen met
een eigen conservenindustrie winnen
echter 4 belangrijke rassen terrein, t.w.
de Alaska van 1881, de Lincoln van 1906,
Admiral of Fairbeard's Nonpareil van
vóór 1850 en de Prince of Wales van
omstreeks 1860.
Nederlands sortiment.
Enkele rassen van het Nederlandsche
erwtensortiment kunnen bogen op een
aanzienleken leeftijd. Begin 1600 wordt
in het werk van Dodonaeus melding ge
maakt van de grauwe erwt of „oude
wijfkens", zoo genoemd naar de bruine
gerimpelde huid. De Harrisons's Glory,
thans bekend als schokkers, dateeren van
1855. De nieuwe rassenlijst van dr.
Banga vermeldt 74 peul- en doperwten,
rassen, waarvan er slechts 13 algemeen
aanbevolen worden en hoogstens 20 tot
de gangbare rassen kunnen worden ge-
rekend.
Daaronder komen de Meidoppers
voor, dateerend van 1852, de Brom
bekken, die hier reeds algemeen
waren In 1745, de raspers, die hier
al in 1700 werden gegeten, terwijl
we in een omstreeks 1600 door Do-
doens beschreven peul de groote
gryze reuzenpeul kunnen herken
nen Van geen enkele erwt is de
datum van invoering zoo precies be
kend als van de peul de Grace, die
volgens een mededeeling in een
Duitse, h Tuinbouw boek van 1690,
hier op 22 Augustus 1659 door Jan
Baoel Adrians Burger uit den Haag
als een merkwaardige nieuwigheid
werd ingevoerd. De Non plus ultra,
door velen gewaardeerd wegens z(jn
fijnen, zoeten smaak, is reeds meer
den 100 jaar.
Merkwaardig is, dat deze oude rassen^
zich ondanks de concurrentie van hon»
derden nieuwe vormen tot op den jong-
sten dag hebben weten te handhaven en
soms zelfs, b.v. op conservengebied, nog
een belangrijke rol spelen. Volgens spre
ker zit hem dat hier in, dat die oude
rassen wellicht t.a.v. één eigenschap
door nieuwe vormen worden overtrof-