Het rassenvraagstuk bij de
boonen
De toekomst
van de peul
Peiüvruchtenras en
conservenindustrie
6
fen, maar in het totaal der eigenschap
pen toch bovenaan blgven staan.
B\j de beoordeeling van nieuwe rassen
moet dan ook de uiterste voorzichtig
heid betracht worden. Alleen de praktijk
van vele jaren kan over verdiensten en
gebreken zuiver beslissen. Gezien de
beteekenis der rassenlijsten moet daar
mede rekening worden gehouden by het
beoordeelen en afwijzen van nieuwe
variëteiten.
Uit het gering aantal blijvers in de lange
ry van nieuwe aanwinsten, die alle vele
jaren veredelingswerk hebben gekost,
blijkt overigens, dat dit werk riskant
is en groote kans biedt op teleurstel
lingen en financieele verliezen.
Voor men begint dient men van twee
dingen op de hoogte te zijn: 1. van de
behoeften en wenschen der afnemers, en
2. van de eigenschappen van de rassen,
die men als uitgangsmateriaal gebruikt.
Volgens spreker heeft het bv. geen zin
om lichtgekleurde stammen aan te hou
den als het publiek om donkergroene
doppers vraagt, ook niet wanneer de
opbrengst hooger is. Voor men begint
dient men daarom een lgst op te stel
len van de eischen, waaraan de nieuwe
vorm moet voldoen. Men vrage zich af:
moet het ras laag, middelhoog of hoog
zgn, vroeg of middelvroeg, wordt een
rond- of gerimpeld-, een groot- of klein-,
een groen, of geelzadig ras verlangd?
Van belang is, of het ras bestemd is
voor de blikconservenindustne of voor
de vervaardiging van vriesconserven.
Elke conserveeringswijze stelt haar eigen
eischen. Ook moet men^nagaan of voor
het land, waarvoor men kweekt, een
bgzondere mate van resistentie vereischt
Is en of de peulen zoo gelijkmatig rr.d-
geiyk plukr^jp zyn. -
De verschillende conservenfabrieken in
ons land stellen verschillende eischen.
De eene verwerkt uitsluitend groene
erwten, de andere voornameiyk gele of
gerimpelde erwten. In Nederland ware
wellicht nog plaats voor een goede,
bestdragende gerimpelde conservenerwt.
Een punt van overweging bij de con
servenerwt is de verhouding tusschen
erwten en doppen, die bij de Alaska
gemiddeld 27 is, bij de gerimpelde Lin_
coin 30 35 en bij de Surprise 28
33 Boven de 30 stijgt doorgaans
het zetmeelgehalte ten koste van den
zoeten smaak; bg de Surprise blijft de
smaak echter ook bij gunstige ver-
houdingscijfers opmerkelijk zoet.
Om het uitgangsmateriaal te leeren ken
nen, dient de veredelaar zoo mogelijk
dageiyks 'n bezoek te brengen aan ver
gelijkende proefvelden. Aldus leert hy,
welke rassen hy moet hebben voor opl
brengst, welke voor kwaliteit, voor don.
kere peulen, voor lange of middellange
peulen en voor weerstand tegen meel
dauw. Slechts op deze wijze slaagt hy
er tenslotte in de goede factoren bijeen
te krijgen. De oude beproefde rassen
mag hij daarby geenszins verwaar-
loozen.
Aan de hand van Amerikaansche publi.
caties heeft spreker eens nagegaan,
welke rassen bestand waren tegen de
in Amerika heerschende verwelkings-
ziekte. Het waren juist de veteranen
plus een aantal nieuwe rassen, die het
bloed van de oude vormen in zich hebben.
Het hoofd der Zaadafdeeling der Cali
fornia Packing Corporation deelde aan
spreker mede, dat de door laatstge-
Dit onderwerp werd behandeld door
Dr. O. Banga. Voor den tuinbouw, al
dus deze spreker, zgn vooral de sla-
boon, de spekboon, de snijboon en de
pronker van belang. Daarbij neemt de
stamslaboon de grootste plaats in.
Anno 1939 werden in totaal 32 mil-
lioen kg. slaboonen aangevoerd, waar
van 27.6 millioen kg. stamslaboonen.
Verder werden 11 millioen kg. snijboo-
nen en 9% millioen kg. pronkers aan
gevoerd.
Bg de stamslaboonen kunnen we drie
groepen onderscheiden:
le. de witzadige;
2e. de gekleurdzadige, die wat sterker
zyn, en
8e. de gekleurdzadige, die matig van
kwaliteit zijn, maar bijzonder sterk.
Tot de eerste groep behoort de dubbele
witte zonder draad, het ras, dat thans
het meest gekweekt wordt, uitstekend
van kwaliteit, zoowel voor versch ge
bruik als voor conserven, maar helaas
onderhevig aan verschillende kwalen,
w.o. virusziekten, die den oogst aan-
merkelgk drukken. Vooral in het Oos
ten van het land treedt deze kwaal op.
De dubbele witte met draad, de voor
ganger van bovengenoemde variëteit,
en volgens sommigen fgner van smaak,
ls voor de conserven-industrie niet te
gebruiken en is bovendien onderhevig
aan de vlekkenziekte. De Alpha, licht
gevlamd en zonder draad, is krom van
schok en daardoor bg de conserven-
industrie minder gewild. De Groninger
Weekschll met draad heeft een malsche
schede en is een ding met toekomst,
ondanks enkele minder gunstige eigen
schappen.
De tweede groep omvat de Vroege Wa
genaars met draad, die algemeen ge
teeld worden voor vroege teelt, onder
glas of voor verlate teelt, kortom, voor
xnoeiiyker omstandigheden. Concurren
ten zijn de Vroege Wagenaèr zonder
draad en de Saxa zonder draad. De
derde groep omvat hardschillige varië
teiten voor minder gunstige omstan
digheden.
Bij de stokslaboonen is de Non plus
ultra het voornaamste ras. De varië
teit is in 1925 uit Frankrijk ingevoerd,
Vormt trossen van zes peulen, is pro
ductief, vroeg en van goede kwaliteit
en bovendien nog bestand tegen rivus-
ziekten. Vele nieuwe variëteiten zijn
nog in onderzoek.
Onder de spekboonen is er als belang
rijkste ras de Phenomeen met draad,
een variëteit, die vroeger alleen naar
Duitschland ging, productief, uitstekend
van smaak, en thans gaandeweg hier
veld wint.
By de stamsngboonen is er geen be
vredigend ras. Op elk der bestaande
variëteiten is wat aan te merken. Onder
de stoksnyboonen treedt vooral de
Verschoor m. dr. naar voren. Deze is
overal te telen en neemt voor de volle-
grondteelt de voornaamste plaats ln.
De Vroege Veensche met draad wordt
vrijwel uitsluitend in de Venen ge
teeld. Elders mislukt de soort meestal
wegens verzieking.
Voor de pronkboonen is het de Erecta,
die de beste resultaten geeft. Het ras
is resistent tegen virusziekten, bestand
tegen vetvlekkenziekte, maar vatbaar
voor d© verwelkingsziekte, indien ge
teeld op vochtigen grond.
Banga's plan de campagne.
Wat moet er thans met de boonen ge
beuren, aldus spreker.
Wg hebben de laatste jaren veel klach
ten gekregen over virusziekten en
hebben een commissie ingesteld voor
boonen-onderzoek. By dit onderzoek is
eerst gekeken naar de oorzaak der
kwaal. Er is bij de boonen een virus
ziekte, die overgaat met het zaad, de
z.g. bladrol. De andere virusziekten
worden overgebracht door de luis.
Wat is er nu te bereiken met de se
lectie van gezond zaaigoed, waarmee
bg aardappels zulke goede resultaten
zgn verkregen? Het rolmozaiek gaat,
naar gebleken is, slechts voor 10
met het zaad over. Daaruit volgt, dat
met de selectie van gezond zaad dit
probleem niet opgelost kan worden.
Willen wg ooit van de ziekte bevrgd
zgn, dan zullen we ons moeten toeleg
gen op de teelt van resistente rassen
Verscheidene kweekers zgn op het
oogenblik daarmee bezig.
Een tweede probleem is de vliezigheid.
In 1941 en 1942 zgn proeven genomen
in hoeverre de vliezigheid afhankelijk
is van teeltomstandigheden. De proeven
in het eerste jaar gaven den indruk,
dat de vliezigheid beheerscht wordt
door drie factoren: het ras, de groei-
omstandigheden en den pluktijd. Verle
den jaar is het onderzoek voortgezet
en is vooral gezocht naar den invloed
der groeiomstandigheden. In vele
ambtsgebieden werden onder toezicht
van de tuinbouwconsulenten monsters
sngboonen geteeld met de bedoeling
gegevens te noteeren over den stand,
de data van den pluk, het weer, de
grondsoort, de bemesting, etc.
Aanstonds kwamen wij tot de conclusie
dat de groeiomstandigheden niet zoo'n
groote rol spelen, als wij dachten. Het
zgn vooral ras en pluktijd, die de vlie
zigheid beïnvloeden.
De Vroege Veensche b.w gaf de
volgende resultaten:
1 aan het eind van den pluktyd
werden de boonen vliezig;
2 onder aan de planten geplukte
boonen waren practisch nooit
vliezig. Op halve hoogte gewoon
lijk ook niet, maar boven aan
geplukte boonen heel vaak wel;
S het al of niet in den wind han
gen, hetgeen identiek is aan
onder het blad verscholen zyn,
maakte t.a.v. de vllezigheld geen
verschil, ook al was aan de kleur
te zien dat de boonen in de
volle zon hadden gehangen en
zelfs niet indien zy duidelijke
windschade vertoonden.
4 Het al of niet door virus aange
tast zgn had evenmin een duide-
ïyken invloed op de vliezigheid.
Dit geldt ook voor andere kwa
len. Op verschillende selectie-
proefvelden bleek er verband te
bestaan tusschen ras en vliezig
heid. Het zal wellicht mogeiyk zijn
door selectie tot minder vliezige
boonen te geraken. By de Vroege
Veensche is het net op het kantje.
Tegen het eind van het soezoen,
als de boonen hoog aan de plant
hangen, beginnen zy vliezig te
worden.
Door regeling van den pluk kan
men by de Veensche de vliezig
heid dus vermyden. Wat kosten
betreft geeft een extra vroege
pluk echter meer nadeel, dan
voordeden.
Bg het ras Verschoor m. dr. zijh soort-
gelgke waarnemingen gedaan. Heelemaal
aan het einde van het plukseizoen
wordt ook deze boon wat vliezig. Al
leen die te lang hangen krijgen er last
van. Of ze in den wind hangen maakt
geen verschil; virus-aantasting en
groeiomstandigheden evenmin. In het
algemeen Heeft deze variëteit echter
minder last van deze ongunstige eigen
schap.
Over dit belangrgke onderwerp sprak
Ir. A. K. Zweede, de directeur van het
instituut voor onderzoek op het gebied
van verwerking van fruit en groenten
te Wageningen.
Er bestaat, aldus spreker, een vast ver
band tusschen de zoetheid van de erwt
als groente en den vorm der gedroogde
zaden. Het snel veranderen van suikers
in zetmeel is een reden om de voorbe
werking zoo snel mogelgk te doen
plaats hebben.
Deze voorbewerking bestaat uit het
gereedmaken van het geoogste product,
het doppen der erwten en het afpun
ten der slaboonen, die dan bovendien
nog gebroken worden. Sngboonen wor
den eerst versnipperd. Al deze werk
zaamheden geschieden grootendeels
machinaal.
Vervolgens ondergaan de producten
een voorbehandeling, waarvan de voor
naamste het blancheeren is. Als gevolg
daarvan blijft de goede kleur behouden
en blgft de smaak goed. Bovendien
slinkt de groente, waardoor het blik
ten slotte niet half-gevuld blijft. Het
kalkgehalte van het blancheerwater is
van invloed op de kwaliteit der inge
blikte groente.
Afwijkingen in het ten slotte met in
blikken, snelvriezen of drogen verkre
gen product komen niet alleen voor als
gevolg van gisting, verkleuring door
het slechte blik, of als smaakverlies bg
ingevroren groente wegens te hooge be-
waartemperatuur, maar ook als gevolg
van het ras.
Bij -doperwten in blik doet zich als
onaangename afwgking het geleeren
voor. Daarbij liggen de erwten niet in
heldere vloeistof, maar in een troebele
gelatineuze massa. Dit geleeren komt
vooral voor bg erwten met een hoog
zetmeelgehalte. Door langdurige verhit
ting in blik verstgfselt dit zetmeel. Met
technische maatregelen kan invloed op
deze afwijking worden uitgeoefend,
maar ook het ras is van belang. Voor
conserveering minder geschikt zgn
variëteiten met een laag suiker- en een
hoog zetmeelgehalte. De conserven-
industrie vraagt naar een ras, dat in
het rijpende zaad nog slechts weinig
zetmeel heeft gevormd, en wenscht te
weten of daarop door teeltwijze, be
mesting of anderszins invloed kan wor
den geoefend.
Een andere afwijking is het zwart wor
den der erwten, hetgeen een gevolg is
van broeiing bij te lang bewaarde erw
ten. Regel is, dat de erwten binnen de
Duizenden veredelaars zijn in de wereld
bezig om de land- en tuin bouwgewas
sen te veredelen. Aangenomen mag
worden, dat zg nog veel verrassingen
voor ons in petto hebben. Ook op het
gebied van peulen is de laatste jaren
belangrijk werk verricht en te verwach
ten is, dat hierin wellicht over eenige
jaren de eene sensatie op de andere zal
volgen.
Wij zgn zoo gewond, dat de peulen
frisch groen van kleur zijn. De Duitsche
veredelaar Lamprecht schreef echter
enkele jaren geleden een publicatie
waarin hij een serie nieuwe peulen aan
kondigt, die niet groen zgn, maar geel
of violet. Deze bestaan reeds en hg
noemt o.a. Goldfahnehen en Goldkönig.
Zg zgn echter nog niet in cultuur,
althans niet bg het publiek bekend.
Een goede kans maakt volgens Lamp
recht de gele peul met dikken wand,
zonder vlies en gevuld met zoete erw
ten. Deze variëteit wordt op het oogen
blik door hem opgekweekt.
Boterpeulen
Als we zouden moeten zoeken naar een
naam voor deze nieuwe peul, dan zou
het de naam boterpeul kunnen wezen.
Dit type heeft n.l. extra dikke doppen,