Het Toggenliurger geiten ras De gelteiiliouclerij in Nederland Heden en toekomst G. C. Krabbendam'. Deze tak van kleinveeteelt mag zich onder de tegenwoordige tijdsomstandighe den in groote belangstelling verheugen. In alle provincies van ons land steeg het aantal geitenhouders vooral na 1940, geweldig, alleen in Zuid-Holland reeds van ongeveer 4300 tot 8500 met respect. 7500 en 20000 geiten. Dit betreft dan nog slechts hen, die lid zijn van een geiten- fokvereeniging, velen zijn niet georgani seerd, zoodat de werkeiyke aantallen veel hooger liggen: aan het einde van 1942 telde ons land meer dan 90 000 gei tenhouders, eigenaars van 180.000 geiten. Indien we, voorzichtig geschat, aanne men, dat deze ieder 450 kg. melk per Jaar produceeren, komen we tot een ge zamenlijke melkgift van 81 millioen kg. Daarbij komt nog voor den geitenfok ker de opbrengst van verkochte geiten en boklammeren, mest en by eventueele slachting het vleesch en de huiden. In geldswaarde uitgedrukt werpt onze gei tenstapel minstens een voordeel af van 15 millioen gulden per jaar. Het stemt tot voldoening, dat althans een groot deel van de gewonnen geiten melk ten goede komt aan gezinnen, die, at zou volle melk in ongelimiteerde hoe veelheden te verkrijgen zyn, toch wegens hun beperkt inkomen, niet by machte zouden zijn zich die te verschaffen. Hier- by moet opgemerkt worden, dat deze categorie geitenhouders dan ook reeds bij het uitbreken van dezen oorlog in het bezit moest zijn van hun dieren, want daarna zyn de pryzen tot een hoogte ge stegen, die de werkmanskoe" voor den gewonen arbeider onbereikbaar maakt. Pryzen van 1000 gulden voor een goede melkgelt, zijn volstrekt geen uitzonde ring gebleken; geitenlammeren van eenige weken oud, voorheen verhandeld voor ten hoogste vijf gulden, brachten dit voorjaar 75—100 gulden op, waarby nog opgemerkt dient te worden, dat de hou der eerst na ongeveer een jaar eenig pro- fyt van het dier kan hebben in den vorm van melk. Bykomstig is nog, dat een naar verhouding gelukkig klein percentage geitenhouders, aangelokt door de buiten sporig hooge prijzen, hun geiten van de hand hebben gedaan, alzoo blijk gevende van gebrek aan verantwoordelijkheidsge voel door hiermede een kostelijke voe dingsbron aan hun gezin te ontnemen. Dat de betreffende dieren terecht zyn gekomen by menschen, die by het eindigen van den oorlog, wanneer dus uitzicht bestaat op een ruimere voedselvoorziening, ze zoo vlug mo- geiyk weer zullen verknopen, is reeds een ongewenschte toestand, veel er ger is, dat duizenden gelten, op volle prodnrtie en uitstekend geschikt voor de fokkery, zyn afgeslacht om aldus voor een enkeling liet vleeschrantsoen te vrrhoogen. Dat men jonge bokjes en geitjes, waarvan is gebleken, dat zij voor verderen opfok overbodig of ongeschikt zijn, gaat op ruimen, is in het belang van onzen gei tenstapel, evenals oudere improductieve geiten, waarvan de kosten het profijt overtreffen, maar de selectie is meestal ver te zoeken geweest. Er wordt op het oogenblik gefokt met geiten, waarvan de nakomelingschap veel schade zal doen aan onzen geitenstapel, waarvan het ge halte zeer behoorlijk was. De hooge pryzen, waarvoor, zooals hier boven reeds gezegd, alles wat maar geit kan worden genoemd, van de hand wordt gedaan, zyn ook hier grootendeels de schuld. Bindende prijsvoorschriften waren hier reeds lang noodzakeiyk geweest. Het is te hopen, in het waarachtig belang van onze geitenhouders, dat het aantal minderwaardige geiten na deze tUden ten snelste tot een minimum wordt terugge bracht en wy dus alleen die dieren aan houden, strekkende tot werkelijk voordeel van den eigenaar. En hoe komen we hiertoe? Uitbreiding der fokstations In eenige provincies bestaan, soms reeds vrU lang, fokstations, waar men de jonge bokken opfokt ter latere distribueering onder de aangesloten afdeelingen. Deze stations zouden uitgebreid moe ten worden tot proefbedrijven, In rui me mate financieel gesteund door de ovferheid, waar den geitenhouder ge toond wordt, hoe op de eenvoudigste en goedkoopste wQze een geit kan wor den gevoed, gestald en verzorgd en waar tevens op de juiste manier hooi, stroo en andere ruwvoeders worden gewonnen. Excursies door de plaatselijke vereenigin gen georganiseerd en deskundig voorge licht op de proefbedrijven, kunnen in deze veel nut afwerpen. In engeren zin ligt hier een belangrijke taak voor den meer ontwikkelden, beter gesitueerden geiten houder van dit oogenblik. Hy kan door doelmatige voeding, huisvesting en ver pleging een voorbeeld zijn voor de mede leden in de vereeniging en er aldus toe medewerken, dat de geitenhouderij op hooger peil wordt gebracht. Nog steeds blijft gelden: goed gestald is half gevoed Voorts zal byzondere aandacht gewyd die nen te worden aan een intensief onder zoek over het geheele land op tuberculose by geiten. Deze gevreesde ziekte komt ge lukkig niet algemeen, maar toch nog te veel voor. Bovendien schuilt in de alge- meene verzwakkingsperiode die onze gei tenstapel ook op het oogenblfk moet door maken, een groot gevpar voor ïitbrel- ding. Er zyn nog vele problemen in de geiten houderij, die een oplossing behoeven, deze in details te behandelen zou buiten de algemeene strekking van deze bijdrage vallen. Een zeer belangryk punt dient nog gereleveerd te wordeneen algeheel ver bod tot het houden van wilde bokken. In eenige provincies verkeert men reeds in deze gelukkige omstandigheid. Door de groote toename van het aantal melkgeiten gedurende de laatste jaren en de daar mede gepaard gaande grootere behoefte aan dekbokken, was over geheel Nederland tydelijk een tekort ontstaan. Deze moei lijkheden zijn thans vrijwel opgelost, daar het opfokken van jonge bokjes door de hoogere prijzen eenigszins meer loonend is geworden. Er is dus geen beletsel meer alleen goedgekeurde dekbokken, met vol ledig bekende afstamming, voortgekomen uit moeders met gecontröleerde melkgift en uitstekend exterieur ter dekking te hou den en dan uitsluitend door de plaatselyke vereenigingen onder toezicht van de pro vinciale bonden. Het grootste doel, dat de geitenhoudery ia Nederland zich steeds moet voorhouden te bereiken is, ook in de moeiiyke omstan digheden van dit oogenblik, een geiten stapel, die een zoo hoog mogeiyk rende ment afwerpt voor den eenvoudigen bur german, daarin gesteund door degenen, die zich geroepen gevoelen in woord en daad daaraan hun medewerking te ver- leenen. Dat deze kleine beschouwing daar toe iets zal mogen bydragen! Het rooien van consumptie aardappelen (I) OOK dit jaar zyn weer groote opper vlakten van het bouwland met aardappelen beteeld. Nu men echter overal aan het rooien is, blijkt, dat de opbrengsten niet zoo groot zullen zyn, als verleden jaar. Dit behoeft nu direct nog geen reden tot,ongerustheid te zijn. De boer zal echter de meest mogeiyke zorg aan de aardappelen moeten beste den. Deze goede behandeling moest van zelfsprekend al tijdens den" groei begin nen, waarby o.m. door goed sproeien, het optreden van de aardappelziekte kon worden voorkomen. Thans is men bezig aan het rooien. Hierbij kan al heel wat bedorven worden, wanneer dat niet zorgvuldig ge beurt. Wordt er aan dit werk niet de noodige aandacht besteed, dan kunnen er veel knollen beschadigd worden. Op de wondplekken vinden schimmels en bacte riën een besten voedingsbodem, waar door rotting kan optreden. Speciaal ty- dens het bewaren in den kuil gedurende den winter kunnen daardoor aanmerke lijke verliezen ontstaan. Genomen proe ven hebben aangetoond, dat door zorg vuldig rooien de bewaringsverliezen 1/8 kleiner konden worden gemaakt. Wanneer op een ruwe manier wordt ge rooid, kan men de bewaringsverliezen gerust op 10 pCt. stellen. Over een op brengst per Ha. van 20.000 kg. wordt dit dus een verlies van 2.000 kg. Kan men dit door zorgvuldig werken met 1/3 verminderen, dan kan dus per Ha on geveer 650 kg. méér voor de consumptie worden afgeleverd. Natuurlijk maakt het by het rooien nog veel verschil, op welke wijze er gewerkt wordt. Een artikeltje daarover verscheen onlangs in „De Landstand". Door dea Landbouw-Voorlichtingsdienst zyn daar over ook proeven genomen. Hieruit blijkt, dat bij rooien met den aardappel- lichter de hoeveelheid beschadigde knol len 0.37 pCt. bedroeg. Werd daarentegen gerooid met de greep (of riek), dan be droeg de hoeveelheid beschadigde knollen 3.5 h 7 pCt. Er is dus een groot verschil tusschen goed werk met den aardappellichter en goed werk met de greep. In het alge meen zal dus het gebruik van den aard appellichter aan te bevelen zijn. Doch alle gronden, vooral de heel zware, zijn niet geschikt voor den lichter. Wanneer de grond erg hard is, kan de lichter er niet voldoende diep in komen. Daar is men dan wel op handwerk aangewezen. Ook zal het in dezen tyd niet eenvoudig zijn, nog een lichter aan te schaffen. Zoodoende zal ook In het grootere bedrijf nog heel veel met de greep gerooid wor den (of met ander gereedschap, zooals in het artikel over het rooien is beschre ven). Tijdens of direct na het rooien, kan reeds voorloopig een sorteering gemaakt worden tusschen zieke en beschadigds knollen eenerzijds en gezonde knollen an- derzyds. Na het rooien laat men de aardappelen in betrekkelijk kleine hoopen een paar weken op het land liggen, om op te dro gen. De hoopen worden afgedekt met stroo, om natregenen en groen worden te voorkomen. Het stroo wordt met een steek grond vastgelegd. Herhaaldelijk zien we in de praktijk nog aardappel- hoopen afgedekt met aardappelloof. Dat is totaal verkeerd. Afdekken met aardappelloof vermeerdert de kans op aantasting door Phytophtora. Heeft men eeenmaal de aardappel ziekte in den kuil, dan kan dat groote verliezen door rotting ver oorzaken. Dek dus nooit af met loof, maar gebruik stroo!!! Volgende week zullen wij het inkuilen bespreken. BIJ menigeen zal de vraag wel eens gerezen zijn, hoe het komt, dat men in de provincie Drenthe een ander ras geiten houdt, dan in het overige deel van ons land. Er mogen immers ver schillende typen zyn, maar vrywel overal treft men by de geitenfokkers het witte ongehoornde Saanenras aan, dat om de groote productiviteit wordt geroemd. Wat bewoog de Drenthenaren dan toch om zich in dit opzicht zoo uitzonderlijk te gedragen? Was het enkel en alleen omdat de Toggenburgers zoo'n mooi ree- kleurig uiterlijk hebben of had men an dere redenen? Is dit ras mogelijk nog productiever dan de witte Saanengeiten Neen, de witte Saanengeit heeft zich hier niet kunnen handhaven, juist omdat dit ras voor Drenthe te veel in de melk- richting was gefokt en derhalve te hooge eischen stelde aan voeding en verzor ging. Smilde en De Wijk zijn destijds nog centra geweest, waar men witte gei ten fokte, maar practisch zyn daar thans geen witte geiten meer te vinden. Voor dat in Drenthe de Bond van Geiten- fokvereenigingen was opgericht (1922), had men reeds manlijk fokmateriaal uit Zwitserland ingevoerd, zoowel van het Saanen- als van het Toggenburgerras. De dieren konden alle slecht acclamati- seeren, maar de Toggenburgers hielden zich het best. Op initiatief van den toenmaligen burge meester van Emmen werd omstreeks 1930 fokmateriaal ingevoerd uit Duitsch- land, maar ook dit type Toggenburger kon niet geheel voldoen: de dieren waren te groot, te rank en het beenwerk was veel te slap. Toch is het ten slotte ge lukt een Toggenburger te fokken, waar over men tevreden- mag zijn. Het zijn sobere, sterke dieren met een behoorlyke productie. Goede stamboekgeiten geven van 700 tot 800 liter melk. Een der beste dieren bracht het tot een melkgift van 1130 liter met gemiddeld 3.64 pCt. vet in 315 dagen. Een groote moeilijkheid blijft echter het invoeren van versch bloed. Dat onder vond men op Terschelling, waar men ook Toggenburgers gehouden heeft, maar men is er mee opgehouden vanwege de bezwaarlijke bloedververschingFries land met zijn witte geiten lag dichtbij en Zwitserland was zoo ver. Het is dan ook een gelukkige omstandigheid geweest, dat juist voor het uitbreken van den huidigen oorlog 7 bokken en 9 geiten werden ingevoerd. Bij aankomst waren er al 2 dieren dood. In het algemeen ging het fokken met de nieuw ingevoer de exemplaren slecht. De kruislingen houden zich gelukkig beter. Thans zyn van de in 1938 ingevoerde groep nog 3 bokken en 4 geiten in leven, terwijl de rechtstreeksche nafok daarvan nog 5 geiten en 1 bok telt. De Drentenaren prefereeren de donker ste kleur en liefst zoo kort mogelyk haar. De Zwitsers doen deze dieren juist van de hand, omdat men daar meer prijs stelt op lang, licht gekleurd haar. Twee oorzaken zijn er geweest, die de fokkery ernstig hebben bedreigd. In de eerste plaats waren het de zuivelfabrie ken, die een rol speelden, doordat men zelfs op de meest afgelegen plaatsen een of tweemaal per dag gelegenheid kreeg tot het koopen van versche koemelk en het houden van geiten dientengevolge minder als noodzaak werd gevoeld. Van geheel andere zyde dreigde het ge vaar omstreeks 1931, toen te Utrecht Toggenburgergeit in 1938 ingevoerd uit Zwitserland, than» nog in leven. een groote landelijke tentoonstelling van geiten werd gehouden. Drenthe was daar present met het allerbeste fokmate riaal van Toggenburgers uit de provin cie, verkregen door jarenlange selectie. De prachtig glanzende reekleunge die ren trokken bijzonder de aandacht van de bezoekers van een Concours-Hippique, dat op een aangrenzend terrein werd ge houden. De eigenaars van de Hackneys en Shetlandsche Ponny's boden al dade- lyk hooge prijzen voor deze h.i. zeer ge schikte villa-geiten en toen dit niet lukto werd het bod steeds hooger. Het is een geluk geweest voor Drenthe, dat de meeste eigenaars niet waren meegegaan naar Utrecht en, die er wel waren namen den raad aan, nooit het allerbeste fok materiaal te gaan verkoopen. In 1932 werd bepaald, dat uitsluitend Toggenburgers konden worden inge schreven in het stamboek van den Bond van Geitenfokvereenigingen in Drenthe. Aanvankelijk traden 12 vereenigingen toe en heden omvat de Bond 40 Afdee lingen en beschikt men over 60 prima vereeniging sbokken, zoodat men over da resultaten van ruim 20 jaar vereeni- gingswerk tevreden mag zyn. J« (Foto's van Bulten)* Toggenburgerbok la 1938 ingevoerd uit Zwitserland, thans nog ln leven.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1943 | | pagina 3