Het koudbloed- of trekpaard
De kwaliteit van het gedroogde gras
De teelt van Prei
5
Van alle koudbloedra&sen is de Belg
de belangrijkste en meest volmaakte
vertegenwoordiger. Ook in ons land
neemt dit ras onder de werkpaarden
sedert vele Jaren de eerste plaats in.
Het trekpaard is vooral aangewezen
om zwaren trekdienst te verrichten
in een rustig tempo, meestal stap
pend.
De toptrekkracht van een paard be
draagt in doorsnee 80 pet. van het
lichaamsgewicht. De duurzame trek
kracht plm. 10 tot 20 pet. De groot
ste factor voor de bepaling van de
trekkracht is het lichaamsgewicht.
Voor het ontwikkelen van groote
trekkracht zijn natuurlijk een zwaar
geraamte, breede, gezonde gewrich
ten en een zware bespiering evenzeer
noodig.
Een rustig temperament, groote
makheid en gewilligheid om zwaar
werk te verrichten zijn bovendien
noodzakelijk. Bij alle koudbloedras-
sen is dan ook gestreefd naar veel
massa. e«n zwaar geraamte, een
compacte sterke bouw, zware bespie
ring en een rustig temperament.
Vooral na 1850 heeft zich meer doel
bewust en systematisch de fokkerij
van het Belgische trekpaard ontwik
keld.
De eerste verplichte hengstenkeurin-
gen dateeren van 1840. In 1874 hield
men in Brussel de eerste groote ten
toonstelling van Brabantsche paar
den. In 1886 kwam het Belgische
paardenstamboek tot stand.
Het Nederlandsche Koud
bloed paard
In Nederland werden in de provin
cies Zeeland, Noord-Brabant en Lim
burg sedert lang zwaardere paarden
voor den landbouw gefokt. Het had
weliswaar overeenkomst met het
Viaamsche paard in België, maar
het was pïomper en onedeler.
Langs de grens had men reeds lang.
door het gebruik van Belgische
hengsten en aankoop van Belgische
veulens, de overgang op Belgen voor
bereid. Na 1890 werd dit stelsel in
toenemende mate over grootere ge
bieden gevolgd. Veeal paste men
door het steeds weer betrekken van
Belgische hengsten, d; z.g.n. omvor
mingskruising toe. In de voornaam
ste fokgebieden Zeeland, West-Bra
bant en Limburg, werd door boven
dien veel vrouwelijk fokmateriaal in
te voeren, de zuivere teelt van het
Belgische trekpaard meer en meer
regel.
De grondslagen voor een doelbewus
te systematische verbetering voor
het trekpaarden-ras zijn in ons land
thans z-eer goed gelegd.
De leiding berust bij het Stamboek
van het Ned. Trekpaard. Dit ont
stond in 1914, het telt thans over
geheel Nederland pim. 8000 leden.
De fokkerij van het koudbloedpaard
is thans tot zoodanige hoogte ge
komen, dat de voorziening met goed
hengstenmateriaal uit eigen stallen
al meerdere jaren onafhankelijk van
Belgischen invoer geschiedt.
De gebruikswaarde
Van een trekpaard, dat geschikt
moet wezen voor het zware werk in
den akkerbouw op de klei, verlangen
we dat het voordeellg van onder
houd is.
De grondslagen voor fokkerij op
prestatie, die bij de rundveefokkerij
zoo goed gelegd zijn door de melk-
contröle, behoeven bij de paarden
fokkerij overal versterking. Voor de
naaste toekomst verdient dit vraag
stuk alle aandacht, vooral ook om
dat de concurrentie van de motor-
tractie straks weer met volle kracht
zal opkomen.
Ons land telt thans ongeveer 245.000
werkpaarden. Om de vruchtbaarheid
van onzen cultuurgrond te onder
houden voor het zaaien en oogsten
en onderhoud der gewassen eischt
elke ha bouwland 150 tot 200 uren en
elke ha weiland 20 tot 50 uren paar-
denarbeid per jaar. De kosten van
een paardenuur bedragen tegenwoor
dig ongeveer 50 cent.
Met groote liefde en toewijding wordt
aan de verbetering van het paard
gewerkt. De tentoonstelling en keu
ringen van paarden zijn echte hoog
tijdagen voor de boerenbevolking.
De motortractie treedt meer en
meer in concurrentie met het paard.
Naarmate de fokkers er in slagen
door rationeele teeltkeus trekpaar
den met grooter gebruikswaarde te
fokken, wordt het gevaar, dat het
paard in den landbouw in belang
rijke mate door den motor wordt
verdrongen, kleiner.
Het gebrek aan stikstofmest heeft ten
gevolge, dat de kwaliteit van het ge
droogde gras in Nederland de laatste
jaren achteruit is geloopen. Het ruw-
eiwitgehalte van de droge stof is ach
tereenvolgens gedaald van 17.9 pet. in
1941 tot 17.2 pet. in 1942 en 16.3 pet. in
1P43. Da't het dien kant uit gaat is
geen wonder. De stikstof toch v rsnelt
den groei van het jonge gras aanmer
kelijk, zoodat het in korter tijd maai-
rijp is en dus in een jeugdiger stadium
wordt gemaaid. Hoe jonger het gras,
hoe hooger het eiwitgehalte. Vergelij
ken we de eiwitgehalten, welke op de
verschillende drogerijen worden be
haald, dan is er een aanmerkelijk ver
schil. Op de eene drogerij wordt veel
strenger de hand gehouden aan den
eisch, dat alleen jong gras geleverd
mag worden, dan op de andere. In 1943
waren de ruweiwitgehalten in de dro
ge stof:
Nederland Mei 15.8, Juni 14.2, Juii
15.1, Augs. 16.9, Sept. 18.1, Oct. 17.6,
gem. 16.3.
Friesland Mei 17,3. Juni 14.7, Juli 15.7,
Augs. 18 3, Sept. 19.7, Oct. 19.0, gem.
17.5.
Utrecht en Z.O.N.H. gem. Mei 15.5, Ju
ni 14.6, Juli 15.3, Augs. 16.2, Sept. 16.9,
Oct. 16.3, gem. 15.9.
Idem hoogste gemidd. gehalte van één
droger Mei 16.7, Juni 15.1, Juli 15.8,
Augs. 19.1, Sept. 19.1, Oct. 19.7.
Idem laatste gemidd. gehalte van één
droger Mei 13.9,. Juni 13.3, Juli 14.5,
Augs. 15.1, Sept. 15.7, Oct. 14.7.
Idem hoogste gehalte van een partij
Mei 22.7, Juni 21.8, Juli 21.4, Augs.
22.5, Sept. 21.5, Oct. 21.7.
Idem laagste gehalte van een partij
Mei 10.1, Juni 9.5, Juli 9.3, Augs. 11.4,
Sept. 12.3, Oct. 11.4.
Uit bovenstaande blijkt dus:
1 dat Utrecht 4 van de 6 maanden
een minder goed product voortbracht
dan het gemiddelde van Nederland en
twee maanden een kleinen voorsprong
had.
2. dat Friesland veel beter werkt. Het
verschil is gemiddeld niet minder dan
1.6 pet. Vergelijken we het gehalte van
den droger uit Utrecht, die in een
bepaalde maand het beste product
maakte, met het gemiddelde van Fries
land in die maand, dan zien we. dat
over het geheele seizoen gerekend
tusschen beide weinig verschil be
staat.
3. dat de resultaten van de verschil
lende drogerijen zeer uiteenloopen
4. dat de partijen met het laagste ge
halte nauwelijks het eiwigehalte van
matig hooi bereiken.
Het drogen van gras is zeer kostbaar.
Per 100 kg droog betaalt men om
streeks f 7 soms meer. Per ha en per
jaar wordt dit bij 4 sneden van 2000 kg
elk f 560. Het is ergerlijk, dat velen
dergelijke sommen uitgeven voor een
product, dat den naam van gedroogd
gras niet mag dragen. Best hooi, jong
gemaaid, deskundig gewonnen, bevat
in de droge stof 1316 pet ruw eiwit.
Laten we toch probeeren om de hooi-
winning te perfectionneeren en de dro
gers alleen het jonge gras te laten
verwerken, dat de hooge droogkosten
waard is. Men mag niet tevreden zijn,
als het gehalte onder 17 pet. daalt en
moet streven naar een beter gehalte.
Het gras voor den droger moet niet
langer zijn dan een handbreedte en
mag per ha niet meer dan 2000 kg
droog opbrengen. Wie hoogere op
brengsten krijgt, laat gras verwerken,
dat voor ensilage of voor hooiwinning
behoort te worden bestemd.
Friesland levert ons het bewijs dat
het veel beter kan. Aan den grond ligt
het met. Jong gras van alle grond
soorten heeft een uitstekend gehalte.
Dikwijls is de oorzaak van de slechte
kwaliteit te zoeken in de onjuiste voor
bereiding van het grasland, dat voor
den droger wordt afgezet. Ér mag ab
soluut geen oud gras of mest in voor
komen. Daarom is het beter om één
perceel enkele keeren achtereen te dro
gen. Elke droger behoort in het be
lang van zijn leden of leveranciers
gras van mindere kwaliteit te weige
ren. Wanneer dit algemeen geschiedt,
zullen de drogerijen in 1944 beter
aan hun doel beantwoorden d»n in
1943.
Jonge paarden met hooge smalle
voeten kunnen gemakkelijk hoefkan-
ker krijgen. Zorg voor droog strooisel.
Dc melk is rijker aan vitaminen als
ae koeien met gras of kuilvoer ge
voederd worden, dan wanneer he":
hoofdvoedsel uit hooi bestaat.
Groote poters maat 35/43 ontwikke
len zich vlugger, lijden minder van
droogte, zijn beter bestand tegen
nachtvorsten en ritnaaldenschade op
gescheurd land.
Om gezondheidsredenen voert men
aan koeien en paarden per dag 1 kg
kunstmatig gedroogd gras. Wil men
krachtvoer vervangen, dan 4 a 5 kg.
Zorg voor voldoende drinkwater.
Bet melkgerei wordt na het gebruik
eerst met een ruime hoeveelheid
koud water afgespoeld, daarna pas
met heet water schoongeboend.
Klaverhooi van klaver die voor zaad
teelt werd gebruikt heeft ongeveer
een voederwaarde als niet al te best
sfcroo.
In Friesland heeft men het vetge
halte van de melk van alle In die
provincie gehouden melkkoeien kun
nen opvoeren van ongeveer 3 pet.
in 1900 tot 3.7 pet. in 1940. Wat con-
tröle vermag
Mierenzuur is duur. Vergeleken met
Finsch zuur bedragen de kosten per
kubieke meter silo-inhoud in het
eerste geval ongeveer f 2.50, in het
tweede geval circa f 0.70.
Actizon gaf als bestrijdingsmiddel
van onkruiden in granen betere re
sultaten dan kalkstikstof op een
proefveld te Noordlaren.
Het bureau van den Veterinair
Hoofdinspecteur van de volksgezond
heid, Directeur van" den veeartsenij-
kundigen dienst, dr. B. J. C. te Heh-
nepe is thans gevestigd te Deventer,
Zwolscheweg 100.
Beste koeien moet men laten dekken
door prima stieren om niet achteruit
te gaan met de fokkerij. Minder
goede koeien moet men paren met
beste stieren om op de goedkoopste
manier een beteren stal te verkrij
gen.
Dampigheid bij paarden is erfelijk
volgens dr. W. Schaper uit Dortmund
Zeer eiwitrijk jong gras geeft bij
overmaat waarschijnlijk productie
verlaging en minder gewenschte
kwaliteit boter.
Koperslakkenbloem bevat behalve
koper andere metaalverbindingen,
die voor de planten nu'ttig kunnen
zijn, b.v. vrij wat ijzer, aluminium
en zink. Verder ook kalk.
Jonge onbeslagen paarden moet men
scherp gadeslaan. Afwijkingen in gan
gen kunnen door oordeelkundig bij
snijden der hoeven vaak weggewerkt
of verminderd worden.
Bijvoeren van elwitarme producten
zooals b.v. stroo voorkomt eiwitver
kwisting in weiden met eiwitrijk
voorjaarsgras.
DIJ de teelt van prei moet men
-^onderscheid maken tusschen
herfstprei en winterprei. Herfstprei
wordt in den herfst geoogst en be
hoeft niet of slechts matig winterhard
te zijn. Een goed ras is de Herfstreus
(Olifant, Goliath, Witte Zuil, Jumbo).
Het vormt 'n hoogen, dikken, vasten
en blanken stam.
Winterprei moet voor alles winter
hard zijn. Deze rassen worden minder
zwaar dan de herfstpreirassen.
Aanbevolen kunnen worden hét ras:
1. Winterreus (Siegfried en Westlan-
dia; bereikt pas in den winter zijn
volle ontwikkeling, kan tot in t voor
jaar (Mei) geoogst worden Verder:
2. Leidsche winter, een tamelijk licht
gewas, het meest winterhard: 3 Bra
bantsche winter, staat in zwaarte en
ook in winterhardheid tusschen Win
terreus en Leidsche winter in.
Bodem en bemesting.
Prei is n langzame gioeister en ver
langt een vochthoudenden zwaarbe-
mesten grond, oude mest of kunst
mest is aan te bevelen, vooral veel
stikstof en kali.
Bij gebruik van versche mest of beer
is de kans op aantasting der preiviieg
zeer groot. Tijdens den groei werkt
een overbemesting met salpetermest
zeer gunstig, moet niet te laat worden
aangewend, omdat anders het gewas
minder winterhard wordt. We kunnen
de prei teelen als:
hoofdgewas of nagewas
Bij de teelt als hoofdgewas wordt in
Maart-April gezaaid: breedwerpig of
op rijen. De zaaidiepte mag uiterlijk
y2 c.M. zijn. Er moet gezaaid worden
op een fijn verkruimeld zaaibed. daar
na rollen of aandrukken. De zaden
komen na 1520 dagen boven den
grond; de kieming kan worden be
spoedigd door de zaden tevoren te
weeken.
Bij breedwerpig zaaien moet ue prei
later worden uitgedund, daar ze bij
te dichten stand te dun blijft Bij het
zaaien op rijen neemt men een af
stand van 2535 c.M. tusschen de
rijen en een afstand van 1015 c.M.
op de rij.
Prei op deze manier gekweekt is
slechts over een geringe lengte ge
bleekt. Over grootere lengte wordt ze
gebleekt, wanneer ze eerst op zaai-
beaden wordt gezaaid en daarna ver
plant
Men zaait in April
en piant ze uit einde Junibegin Juli
als nateelt van andere gewassen. La
ter uitplanten is mogelijk, zelfs tot in
Augustus, doch dan is het niet zeker,
dat de prei voor den winter nog vol
doende zwaar wordt; men dient dan
een winterhard ras te kiezen.
De plantjes worden diep geplant in
diepe pootgaten of in greppeltjes van
10 tot 15 c.M. diepte, welke later wor
den dichtgemaakt. De planten slaan
beter aan en men krijgt een lang ge
bleekt stengeldeel. De wortel en het
bovenaardsche deel worden voor de
planting iets ingekort. De rijenaf-
stand bedraagt 25—30 c.M., in de rij
12—15 c.M.
Per are wordt 150 gram zaad uitge
zaaid, voldoende voor beplanting van
ongeveer 12 are oppervlakte. We kun
nen rekenen op ongeveer 2500 plan
ten per are
Bij het oogsten
wordt de prei met den greep wat op
gelicht en daarna opgetrokken. De
wortels worden grootendeels verwij
derd, vaak ook een deel van het loof
soms is het noodig de prei te was-
schen. Bij verkoop via de veiling wor
den ze in bossen van 3a 4 stuks ge
bonden of los per kg. verkocht.
Voor den winter kan men volwassen
prei ook op een beschutte plaats
dicht bijeen opkuilen, om bij vorst te
kunnen afleveren. Om de
aantasting van de preiviieg
tegen te gaan, dient men het zaad te
behandelen met calomelpoeder. Om 1
kg. zaad te behandelen lost men 6JA
gram gewone vloeibare lijm op in 125
gram (1/8 L.) water (een 5 lijm-
oplossing). Eén kilogram zua:'. wordt
nu zorgvuldig omgeroerd met deze
lij moplossing. Hieraan wordt toege
voegd 1 kilogram Calomelpoeder. Net
zoolang roeren tot alle zaden met ca
lomel bedekt zijn. Men kan nu direct
zaaien of eerst terugdrogen. Na het
zaaien moet het zaaibed flink aan
gedrukt of gerold worden.
Aangetaste preiplanten moeten kort
worden afgesneden en met de maden
worden vernietigd.