Regeling van loonen en andere arbeidsvoorwaarden in den l&ndbouw r 1944 5 In de staatscourant van 30 Maart 1944 is de nieuwe loonregeling in den landbouw gepubliceerd. Onder intrekking van de regeling welke tot dien datum heeft gegolden, heeft de Gemachtigde van den Arbeid de volgende regeling van loonen en andere arbeidsvoorwaarden uitge vaardigd. I. Algemeene bepalingen. Artikel 1. Werkingssfeer. In deze regeling wordt verstaan onder: 1. „Werkgever": iederen natuurlijken o t rechtspersoon, die In een onderneming of b£drljf landbouwwerkzaamheden doet ver richten; 2. „Arbeider": lederen werknemer, die ln dienst van een werkgever werkzaam is ln een onderneming of bedrijf, voor zoover hij daarin landbouwwerkzaamheden verricht, be halve a. den arbeider, die ln loondienst werkzaam la bij natuurlijke of rechtspersonen, die te gen eenlgerlel vergoeding land- of tuinbouw producten dorschen mee gebruikmaking van stoom- of motorische aandrijf kracht; b. den arbeider, die uitsluitend of ln hoofd zaak werkzaam ls ln de hulshouding of ln de bedrijfsadministratie van den werkgever; c. de vrouwelijke arbeider, die bij den werkgever of bedrijfsleider Inwoont; d. de ln de onderneming leiding gevende personen, voor zoover zij voor of namens den werkgever het gehsele bedrijf lelden; 3. „Onderneming of bedrijf": een Betrieb in den zin van artikel 1 van de Verordening No. 114/1942; 4. „Landbouwwerkzaamheden": onder andere de werkzaamheden, verricht ten behoeve van akkerbouw, veehouderij, rundvee-, paarden- en varkensfokkerij en pluimveeteelt. Artikel 2. Arbeidsovereenkomst. 1. De werkgever dient met zijn arbeiders, behalve met de losse, schriftelijke arbeids overeenkomsten aan te gaan. Deze moeten onder meer bepalingen bevatten ten aanzien van: a. den duur van den overeenkomst, beginda tum en eventueelen afloopdatum van de dienstbetrekking; b. hét loon, dat aan den arbeider betaald zal worden. 2. De werkgever kan zich nte-t op de ar beidsovereenkomst beroepen, zoolang deze niet voldoet aan de ln lid 1 van dit artikel gestelde <eischen. Artikel 3. Bepaling van de dienstbetrek king. 1. Voor de bepaling van de dienstbetrek king, derhalve ook voor de berekening van het aantal vacantiedagen wordt afwezigheid wegens ziekte, ongeval, weersgesteldheid of eenige andere wettige reden niet als onder breking van de dienstbetrekking beschouwd. 2. Met betrekking tot het bepaalde in ar tikel 17. lid 3, artikel 20, lid 1. sub b. en artikel 21, lid 2, wordt de tijd, gedurende welken de betrokken losse arbeider werk zaam ls geweest bij werkverruiming of wer ken van den Cultuurtechnischen Dienst, niet beschouwd als onderbreking van de dienst betrekking, wanneer de betrokken losse ar beider onmiddellijk na afloop van deze werkzaamheden weer bij denzelfden werk gever in dienstbetrekking komt. Artikel 4. Aanvang en einde van de dienstbetrekking. 1. De dienstbetrekking van den vasten ar beider vangt als regel aan op den dag. met Ingang waarvan naar plaatselijk gebruik de Jaar overeenkomsten met vaste arbeiders van kracht worden. Indien een andere dag is be doeld, moet deze schriftelijk tusschen werk gever en arbeider worden bepaald. 2. De dienstbetrekking van den 1 os-vasten arbeider vangt als regel aan op den dag, met Ingang waarvan naar plaatselijk ge bruik de arbeidsovereenkomsten van los-vaste arbeiders van kracht worden. Indien een andere dag Is bedoeld, moet deze schrifte lijk tusschen werkgever en arbeider worden bepaald. 3. Indien ten minste 3 maanden vóór den afloopdatum van de dienstbetrekking van den vasten arbeider of van den los-vasten arbeider met een arbeidsovereenkomst van een jaar noch door den werkgever, noch door den arbeider is opgezegd, wordt de dienstbetrekking geacht wederom voor een Jaar te zUn. verlengd, tenzij ter plaatse een ander gebruik geldt. 4. Tusschen een arbeider, die een vrije wo ning bewoont en den werkgever kan schrif telijk worden overeengekomen, dat de ln het vorige lid genoemde termijn ten hoogste 6 maanden zal bedragen. Artikel 5. 1. Voor en tegenover seizoen- en losse ar beiders geldt een opzegtermijn van een week. Verkorting van dezen termijn tot tenminste 1 dag kan slechts bij schriftelijke overeen komst plaats vinden 2. Indien de dienstbetrekking is aangegaan voor een bepaalden tijd of voor een be paald werk. eindigt zij van rechtswege door het enkele verloop van dezen tijd of door voltooiing van het werk. 3. Voor alle opzeggingen met een termijn van een week of langer geldt als dag, waar tegen mag worden opgezegd, de Zaterdag. Indien deze op een algemeen erkenden Chris- telijken feestdag als bedoeld ln arcikel 17, zou vallen, geldt de voorafgaande betaaldag als opzegdag. Artikel 6. Ontslagbewijs. 1. De werkgever ls verplicht bij beëindiging van de dienstbetrekking van den arbeider, indien door den arbeider de ten aanzien daarvan vastgestelde bepalingen ln acht ge nomen zijn, aan dezen een ontslagbewijs uit te reiken volgens het model, door den Gemachtigde voor den Arbeid vastgesteld. 2. De werkgever ls verplicht bij onderbre king van de werkzaamheden van een los- vast enarbelder ten gevolge van vorst of sneeuw aan dezen een schriftelijk bewijs uit te reiken. Dit schriftelijk bewijs dient de verklaring te bevatten, dat de werkgever er geen bezwaar tegen heeft, dat de los-vaste arbeider tijdens de onderbreking van de werkzaamheden ten gevolge van vorst of sneeuw voor den duur van deze onderbre king elders arbeid verricht. 3. Tenzij de tewerkstelling geschiedt door tusschenkomét of in opdracht van het Ge westelijk Arbeidsbureau is het den werk gever verboden een arbeider aan te stellen, die niet een ontslagbewijs of een schrifte lijk bewijs, als bedoeld in lid 2, kan toonen, waaruit blijkt, dat de arbeider zijn yorige dienstbetrekking op regelmatige wijze heeft beëindigd, of dat de los-vaste arbeider ten gevolge van vorst of sneeuw zijn werkzaam heden heeft onderbroken. 4. De werkgever ls verplicht het ln de vo rige leden bedoelde ontslagbewijs of schrif telijk bewijs, als bedoeld ln lid 2. ln bewa ring te houden gedurende den tijd. dat de arbeider bij hem in dienstbetrekking of werkzaam ls of arbeid verricht. Artikel 7. Onderscheiding van de arbeiders naar leeft ij d en sexe. De arbeiders worden, voor wat het loon be treft, onderschelden ln: a. volwassen mannelijke arbeiders, dat zijn mannelijke arbeiders van 21 Jaar en ouder; b. volwassen vrouwelijke arbeiders, dat zijn vrouwelijke arbeiders van 18 Jaar en ouder; c. Jeugdige mannelijke arbeiders dat zijn mannelijke arbeiders van 17 t.m. 20 jaar; d. Jeugdige vrouwelijke arbeiders, dat zijn vrouwelijke arbeiders van 16 en 17 Ja3r; e. leerlingen, dat zijn alle mann.-lijke ar beiders beneden 17 Jaar en ook diegenen, die ouder zijn en bij schriftelijke over eenkomst als leerling zijn aangenomen. Artikel 8. T ij d 1 o o n. 1. Het tijdloon, ln de bijzondere bepalin gen betreffende het loon van deze regeling voor arbeid ln den landbouw vastgesteld, is van toepassing op de volwassen mannelijke arbeiders, 3. Het tijdloon voor Jeugdige mannelijke arbeiders bedraagt 2/3 van het loon van volwassen mannelijke arbeiders. 3. Het tijdloon voor pjeugdige mannelijke arbeiders bedraagt op 20-, respectievelijk 19-, 18- en 17-Jarlgen leeftijd 95 respectievelijk 85, 75 en 60 pet. van het loon van volwassen mannelijke arbeiders. 4. Het tijdloon voor jeugdige vrouwelijke arbeiders bedraagt op 17- respectievelijk 16- jarlgen leeftijd 90 respectievelijk 80 pet. van het loon van volwassen vrouwelijke ar beiders. 5. Aan leerlingen wordt een in onderling overleg vastgesteld loon betaald. Voor zoo ver mogelijk dienen de bepalingen van dit en het volgende artikel daarbij als grond slag te worden genomen. 6. Op het loon voor Inwonende arbeiders wordt voor kost en inwoning een bedrag ln mindering gebracht van ten minste f 8 en ten hoogste f 12 per week. al naar gelang van den leeftijd en de prestatie van den ln- wonenden arbeider. Artikel 9. Bijzondere toelagen. 1. Aan arbeiders, die ln het bezit zijn van één of meer onder Staatstoezicht verkregen of van staatswege uitgereikte diploma's eener Inrichting van landbouwonderwijs of van een theoretlechen en'of practlschen cursus op het gebied van landbouw, dient naar gelang van het b-rlang daarvan voor het bedrijf ten minste f0.50 en ten hoogste f 1 per week toeslag te worden betaald. 2. Aan arbeiders, die als eerste knecht of voorman in dienst zijn genomen, mag een toeslag van f 2.50 per week worden betaald. 3. Aan arbeiders, die voor bepaalde werk zaamheden, waarvoor bijzondere vakkennis verelscht is (aardappelselectte, ziektebestrij ding in de gewassen e.d.), In dienst zijn ge nomen ,mag gedurende den tijd, dat zij met deze werkzaamheden zijn belast, een toeslag van ten hoogste f 4 per week worden be taald. Artikel 10. Accoordloon. 1. Wanneer werkzaamheden ln accoord wor den verricht moeten de tarieven zoodanig worden gesteld, dat gemiddeld bij behoorlijke prestatie 20 pet. boven het ln deze regeling vastgestelde loon kan worden verdiend. 2. De Gemachtigde voor den Arbeid behoudt zich het recht voor om voor bepaalde werk zaamheden tarief loonen vast te stellen ln af wijking van het ln lid 1 bepaalde. Artikel 11. Emolumenten. 1. Wanneer aan arbeiders emolumenter worden verstrekt, moeten deze tegen de vast gestelde richt- of marktprijzen berekend worden. 2. Voor een vrije woning of vrije woning met bijbehoorenden tuin mag ten hoogste f 2 per week worden afgetrokken, tenzij de Gemachtigde voor den Arbeid op grond van zeer bijzondere omstandigheden een hooge- ren aftrek toestaat. Artikel 12. Zelfverzorglng De werkgever ls verplicht, voor zoover het bedrijf dit toelaat en de distributiebepaling- gen het toestaan aan den arbeider op diens verzoek producten uit het bedrilf, die krach tens eenige zelfverzorglngsregellng of telers premieregeling mogen worden behouden, te verstrekken tegen de vastgestelde richt- of marktprijzen. Artikel 13. Ar b e 1 d s t Ij d. Aanvang en einde van de dagelijksche werk en schafttijden worden in onderling overleg tusschen werkgever en arbeider geregeld. Artikel 14. Arbeidsduur. 1. De arbeiders, belast met de verzorging van paarden en/of vee .moeten, indien de werkgeter zulks noodig oordeelt, gedurende ten hoogste 70 uren per week vanaf 1 Maart t.m. 15 Novembber en ten hoogste 65 uren vanaf 16 November t.m. 28-29 Februari te zijner beschlkKing staan en de hun opgedra gen arbeid verrichten. 2. De overige arbeiders moeten gedurende ten hoogste: 60 uren per week van 1 Maart tot en met 15 October; 54 uren per week van 16 October tot en met 15 November; 48 uren per week van 16 November tot en met 31 Januari; 54 uren per week van 1 Februari tot en met 28—29 Februari, te zijner beschikking staan en de hun op gedragen arbeid verrichten. 3. De dagelijksche rustpoozen van 10 minu ten en icorter worden als arbeidstijd be schouwd. De dagelijksche rustpoozen van langer dan 10 minuten worden niet als ar beidstijd beschouwd. 4. De plaats, waar het werk aanvangt en eindigt, wordt bepaald door het plaatselijk gebruik; dit geldt eveneens ten aanzien van de wijze, waarop de looptijden van en naar het werk geregeld worden, tenzij deze loop tijden in de bijzondere bepalingen geregeld zijn. 5. Wanneer de bedrijfsomstandigheden het noodzakelijk maken, kan de werkgever van zijn arbeiders vorderen, dat langer gewerkt zal worden dan het in lid 1 genoemde aan tal arbeidsuren. 6. Indien korter wordt gewerkt dan het Sn lid 1 en 2 vastgestelde aantal vekelijksche arbeidsuren, dienen de in de volgende ar tikelen vastgestelde weekloonen onvermin derd te worden uitbetaald. 7. Het bepaalde in de vorige leden van dit artikel ls niet van toepassing op bij den werkgever inwonende arbeiders. Hun ar beidsduur wordt in onderling overleg tus schen werkgever en arbeider geregeld. Artikel 15. Overuren. 1. Arbeidsuren, waarin gewerkt wordt bo ven de ln artikel 14 vastgestelde arbeids tijden, worden als overuren beschouwd. 2. Voor overuren wordt aan alle arbeiders f 0.05 per uur meer betaald dan het loon van den lossen arbeider bedraagt. 3. Voor zoover ln bepaalde provincies voor den lossen arbeider dagloonen zijn vastge steld, wordt aan alle arbeiders voor over uren f 0.42 per uur betaald. Artikel 16. Zondagsarbeid. 1. Arbeid op Zondagen, algemeen erkende Christelijke feestdagen en daarmede volgens artikel 17 gelijk te stellen feestdagen wordt tot het allernoodzakelijkste beperkt. 2. Arbeiders in de veehouderij-ondernemin gen hebben in de vier weken recht op ten minste één vrijen Zondag na het morgen- melken. Artikel 17. Christelijke feestdagen. 1. Aan vaste, los-vaste en seizoenarbeiders wordt over de algemeen erkende Christe lijke feestdagen (Nieuwjaarsdag. 2den Paaschdag, Hemelvaartsdag. 2den Pinkster dag lsten en 2den Kerstdag), voor zoover niet op Zondag vallende, het in deze rege ling vastgestelde tijdloon doorbetaald. 2. Hetzelfde geldt, onder gelijke voor waarden, voor Katholieke feestdagen 13 Aug. en 1 Nov. en voor Protestantsche arbeiders ten aanzien van de Bid- en Dankdagen voor het gewas, voor zoover deze dagen naar plaatselijk gebruik als feestdag worden ge vierd. 3. De bepalingen in lid 1 en 2 zijn even eens van toepassing op losse arbeiders, wan neer deze 3 maanden onafgebroken bij den zelfden werkgever ln dienstbetrekking zijn geweest. Artikel 18. Vacantle. 1. Het aantal vacantiedagen met behoud van loon bedraagt per contractjaar voor vaste en los-vaste arbeiders 6, waarvan ten minste de helft aaneengesloten moet wor den genomen tusschen 1 Mei en 1 October. 2. Aan de seizoen- en losse arbeiders moet voor elke maand, gedurende welke zij bij denzelfden werkgever in dienstbetrekking zijn geweest, een halve dag vacantie met behoud van tijdloon worden gegeven. 3. Indien de vacantie onmogeliik tijdens den duur van de dienstbetrekking kan wor den verleend, dient bij de beëindiging daar van voor iederen niet genoten vacantledag een bedrag, gelijk aan 15 van het loon, het welk een arbeider in een 60-urige werk week toekomt, te worden uitbetaald. 4. De vacantiedagen zullen in onderling overleg worden vastgesteld. 5. Het is den arbeider verboden op vacan tiedagen bij derden in loondienst te werken. Artikel 19. Kort verzuim met behoud van loon. 1. Met uitsluiting van het ten deze anders en overigens bepaalde in artikel 1638c van het Burgerlijk Wetboek is de werkgever verplicht, aan alle arbeiders, behalve de losse, bij verzuim, voor zoover dit binnen den arbeidstijd noodzakelijk is, het loon gedurende 1 dag in de navolgende gevallen: a. bij den ondertrouw van den arbeider; b. bij het huwelijk van den arbeider; c. bij het huwelijk van een der eigen of pleegkinderen, broeders of zusters van den arbeider of diens echtgenoote; d. bij de bevalling der echtgenoote; e. bij het overlijden van de(n) echt genoote), een der ouders, schoonouders of grootouders, eigen of aangehuwde kinde ren; f. bij de begrafenis (crematie) van de(n) echtgenoote), een der ouders, schoon ouders of grootouders, eigen of aangehuwde kinderen, broeders of zusters, mits de plech tigheid wordt bijgewoond, door te betalen; g. in geval van een door de wet of Over heid zonder geldelijke vergoeding opgelegde verplichting gedurende den werkelijk be- noodigden tijd. ten hoogste 1 dag. 2. De bepalingen in lid 1 zijn eveneens van toepassing op losse arbeiders, wanneer de zen 3 maanden onafgebroken bij denzelf den werkgever In dienstbetrekking zijn ge weest. 3. De werkgever is verplicht aan leerlin gen en jeugdige arbeiders op verzoek van den wettelijken vertegenwoordiger vrijaf te geven met behoud van loon gedurende ten hoogste 1 dag per week voor het volgen van theoretisch en'of practisch landbouw onderwijs. Artikel 20. Geldelijke vergoeding bij ziek te en ongeval. 1. Met uitsluiting van het ten deze anders en overigens bepaalde ln artikel 1638c van het Burgerlijk Wetboek ls de werkgever verplicht: a. aan den vasten en los-vasten arbeider het naar tijdsruimte vastgestelde loon ge durende ten hoogste 6 weken door te be talen, wanneer deze ten gevolge van ziekte of ongeval verhinderd ls zijn arbeid te ver richten, tenzij de ziekte of het ongeval is voorgewend of door zijn opzet of onzede lijkheid is veroorzaakt of het gevolg is var» een lichaamsgebrek, waaromtrent hij bij het aangaan van de dienstbetrekking der werk gever opzettelijk valsche inlichtingen heeft gegeven- b. aan den seizoen- en lossen arbeider, wanneer deze laatste S maanden onafge broken bij denzelfden werkgever in dienst betrekking is geweest, het naar tijdsruimte vastgestelde loon gedurende ten hoogste 2 weken door te betalen, wanneer deze ten gevolge van ongeval verhinderd is arbeid te verrichten, tenzij het ongeval is voorge wend of door zijn opzet of onzedelijkheid is veroorzaakt of het gevolg is van een lichaamsgebrek, waaromtrent hij bij het aangaan van de dienstbetrekking den werk gever opzettelijk valsche inlichtingen heeft gegeven, een en ander onder voorwaarde, dat de arbeidsongeschiktheid ten minste 7 dagen heeft geduurd en hem een uitkeering krachtens de Land- en Tuinbouwongeval- lenwet wordt toegekend 2. Komt den arbeider in een der gevallen, bedoeld in lid 1. krachtens eenige wettelijk voorgeschreven ziekte- of ongevallenverze kering of krachtens eenige verzekering of uit eenig fonds, waarin de deelneming is bedongen bij of voortvloeit uit de arbeids overeenkomst. een geldelijke vergoeding of uitkeering toe. dan wordt het loon vermin derd met het bedrag dier vergoeding of uit- keerine Artikel 21. Geldelijke vergoeding bij on werkbaar weer. 1. Indien door intredende ongunstige weers gesteldheid het werk naar het oordeel van den werkgever of van dengene, die door hem met de leiding der werkzaamheden is belast, geen voortgang kan vinden, wordt het loon aan den vasten en los-vasten arbei der niettemin doorbetaald. 2. Ingeval het werk overeenkomstig het in lid 1 bepaalde moet worden gestaakt, is de werkgever verplicht aan den seizoenarbei der en aan den lossen arbeider, wanneer deze 3 maanden onafgebroken bij denzelf den wei kgever in dienstbetrekking is ge weest, 70 pCt. van het tijdloon uit te kee- ren, met dien verstande, dat het eerste uur per dag, waarop niet gewerkt kan worden, niet wordt vergoed. 3. Lid 2 vindt geen toepassing wanneer seizoen- en losse arbeiders werkzaamheden ln accoord verrichten. 4. De arbeider is verplicht aan een opdracht om tijdens het onwerkbaar weer anderen dan den normalen arbeid te verrichten, te voldoen. Hij heeft dan recht op het volle tijdloon. II. Algemeene bepalingen voor arbeiders, die buiten bun woonplaats arbeid verrich ten en niet eiken dag daarheen kunnen terugkeeren. Artikel 22. Verblijfkosten. De werkgever Is verplicht er voor zorg te dragen, dat den arbeider behoorlijk kost en logies wordt verstrekt. Hij is bevoegd hier voor f 0 50 per dag in rekening te brengen. Artikel 23. Reiskosten. 1. Telkens wanneer de arbeider 3 maan den bij een zelfden werkgever in dienstbe trekking is geweest, mag hij een reis naar huis maken, waarbij de kosten van heen- en terugreis door den werkgever worden vergoed. 2. Bij beëindiging van de dienstbetrekking zullen de kosten van de terugreis naar de woonplaats van den arbeider door den werkgever worden vergoed, tenzij de beëin diging plaats vond door den arbeider an ders dan op grond van een dringende reden, als bedoeld in artikel 1639q van het Burger lijk Wetboek, of door den werkgever op grond van een dringende reden, als bedoeld in artikel 1639q van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 24. Onwerkbaar weer. 1. De werkgever is den werknemer 70 pCt. van het uurloon vei'schuldigd, wanneer en voor zoolang (belde ter beoordeeling van den werkgever) door ongunstige weersom standigheden niet kan worden gewerkt. 2 Lid 1 vindt geen toepassing wanneer de arbeider werkzaamheden in accoord ver- Zie vervolg op peg. ff.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1944 | | pagina 5