Cultuurproef met voederbieten r Het wasschen van gordijnen De verdwijning van den phaëton; auto of rijtuig 6 l De beteekenis en de taak van de Rijkslandhouw-prosfstations Voor de Landvrouwen Op het Landbouwproefbedrijf te Wilhel- minapolder werden proeven genomen met voederbieten. Vergeleken werden 3 zaaitijden, gecombineerd met 3 stikstof giften en 3 standruimten. .Verbouwd werd: Groeningia. Grondsoort: vrij zware klei. Voorvrucht: haver. Bemesting op alle veldjes: matige groen- bemesting met klaver. Verder kwamen de volgende stikstof objecten voor: 50, 150 en 250 kg. N. per ha. Gezaaid: 2 en 20 April en 15 Mei, op een rijcnafstand van 35 cm. Ieder veldje, dat 0.76 are groot was, telde 8 rijen van 27 m. lengte. Aantal par.: twee. Aantal planten per ha. zoo mogelijk 50.000, 70.000 en 90.000. Hrt zaaien geschiedde met de kleine machine. Opkomst resp.: 18 April, 3 Mei en 24 Mei en doorgeslagen 18 Mei, 29 Mei en 12 Juni. De stikstof, in den vorm van kas, werd als volgt aangeWer.d: de veldjes met 50 kg N. per ha. ontvingen alles tegelijk met het zaaien der bieten. De per ceeltjes met 150 N. per ha. kregen 50 kg. bij het zaaien, 50 kg. bij de onkomst en 50 kg. bij het opeenzetten der bie ten. Op de perceeltjes met 250 kg. N. per ha. werd 50 kg. bij het zaaien, 100 kg. bij de opkomst en 100 kg. bij het opeenzetten gegeven. Met het oog op het latere wegvallen van planten liet men bij het dunnen wat meer planten staan dan strikt nood zakelijk was. Doordat er echter weinig planten verongelukten bleek later de stand op de meeste perceeltjes iets te dicht te zijn Een uitzondering vormden evenwel r"sn drietal veldjes van het object met 90.000 planten ha., die eenige beschadiging ondervonden ten gevolge van het uitzaaien der meststof (Vervolg van pag. 3) mcnschen echter niet, maar de georui- ker voelt het terdege in zijn portemon- naie. Bovendien heeft men nog de groote ongemakken, zooals veel koude Iqden, aan handen en voeten, vooral als mm voerman is. Dat is een zeer groot, ver schil met een chauffeur, die fqnljes achter zijn glaasje zit". Tot zoover de geachte briefschrijver. Ik ben het met hem volkomen eens wat betreft de vervanging van den phaëton door de sjees* Dit was echter niet overal het geval, want na den vorigen oorlog zag men hier en daar nog eenigen tijd het eerstgenoemde rijtuig. Dam tegen over staat dat de phaëton meest ge bruikt werd door de protest antsche boe ren en derhalve in plaatsen met een overwegend 1 tholieke bevolking ook in het begin onzer eeuw weinig voor kwam. De phaëton neeft het dus direct of in direct moeten afleggen tegen de auto en daar gaat het om. Geen enkele noer zou floor mij ..voor heer willen zijn" worden verweten, alleen om het feit, dat hij een edel rijtuigpaard aanhield. Integendeel ik stel zooiets waar dit nog plaats vindt, ten zeerste op prijs, daar hot bewijst, dat de moderne vervlak king op 'hen geen invloed had. Het is trouwens heel gewoon, omdat een paard bij het bedrijf hoort, maar een auto is luxe zooals de schrijver zelf opmerkt. Als belangrijke factor voor de afschaf fing geldt m.i. de allerwegen na den oor log intredende degeneratie. De bescha ving ging toen ten onder en Qj> alle gebieden kwam de ontaarding er voor in de plaats. Volksvreemde elementen probeerden het volk los van den bodem te maken met alle gevolgen van dien, dat de goedkoope aanbieding van tweedehandsche wagens, de voornaam ste reden voor de aanschaffing is, be twijfel ik toch. want velen kochten ook gloednieuwe auto's, die zeker zooveel kostten als een nieuw rijtuig met paard Het onderhoud was bij een tweede - handsch wagen tevens niet gering, want men kon zoo'n ding het meest in de garage aantreffen. Wat de ongemakken aangaat, die een rijtuig meebrengt, die zijn er ongetwij feld, maar een auto heeft eveneens zijn bezwaren. Een boer is toch geen stads- juffertje. maar iemand die onder alle weersomstandigheden op zijn akkers het werk verricht en dus wel tegen een stootje kan. Een moderne auto stemt m.i. niet over een met den waren boerenaard. Ik vind het onbegrijpelijk, dat ze hun fraaie voertuigen of het nu een phaeton of een sjees is, verwisselen voor een ziel loos koud massaproduct. Er gaat toch veel meer uit van zoo'n edelen vurigen „looper" zooals men hier de warmbloed- paarden noemt, dan van een pronkerige glimmende gestroomlijnde auto. Ik kan mjj eenigszins voorstellen, hoe bij de opkomst; hier werd de stand iets te dun. Ontwikkeling: bij iederen zaaitijd was deze zeer goed. De veldjes met de zwaar ste N.-bemesting gaven bij alle drie de zaaitijden een gewas met een sterke loofontwikkeling. Het kwantum van 50 kg. N. bleek vooral bij den e.ersten zaai tijd veel te laag te zijn, daar deze veld jes in 't begin van Augustus duidelijk aan stikstofgebrek leden en een onvol doende bladontwikkeling vertoonden. Gedurende den zomer was duidelijk te zien dat de derde zaaitijd, (15 Mei) fei telijk te laat was hoewel de heele groei toch gunstig verliep. Omstreeks midden Augustus hadden de perceeltjes van den tweeden zaaitijd <20 April) den mooi- sten stand. De objecten met 50.000 plan ten per ha. bleken, naar onze meening, te ruim en die met 90.000 planten te dicht te staan. Ziekten: enkele kleine haarden met vergelingsziekte kwamen voor, die ech ter weinig of niet in omvang toenamen. Verschil in aantasting tusschen vroeg en laat gezaaide en tusschen ruim en nauwstaande bieten konden niet worden geconstateerd. Schieters: de perceeltjes waarop de bie ten het vroegst gezaaid werden, ver toonden nogal wat schieters; dit aan tal was aanmerkelijk minder bij die van den tweeden zaaitijd, terwijl er geen enkele voorkwam op die van' den laat- sten zaaitijd. Gerooid: 21 en 22 October. Gebleken is o.a.. dat de vroegste zaai tijd bij elk object niet alleen de groot ste wortelopbrengst gaf, maar in vrij wel alle gevallen ook de grootste hoe veelheid droge stof. De combinatie van 70.000 planten per ha. met 150 kg. N. kwam hierbij aan de spits te staan. de boeren er toe over gingen een auto aan te koopen. Immers iemand die geen auto bezat werd niet voor vol, voor „mijnheer" aangezien en alleen „mrjn- heeren" telden mee. De boer als altijd geminacht, dacht hierdoor in aanmer king te komen helaas een suggestie. Hij was en bleef maar een „boer". Dat is nu voorbij, met of zonder auto zal de boer in den nieuwen tijd zijn waardige plaats innemen, maar in ieder geval is het te betreuren, dat de phaëton, een werk van eigen rijtuigstijl verdween. A. Cocquyt. DE landbouw in Nederland heeft, evenals in vele andere landen, in de laatste anderhalve eeuw zeer groote veranderingen ondergaan, die vooral samenhangen met de uitbreiding van de kennis der natuurwetenschap pen. De toepassing van de mechanica, de natuur- en de scheikunde in het voortbrengingsproces heeft een zoo- danigen omkeer tot stand gebracht, dat men bij de nijverheid wel spreekt van een „industrieele revolutie" in het eind der 18e eeuw en het begin der 19e eeuw. Aanvankelijk hadden de mechanica en de natuurkunde hierbij de leiding, ge tuige de uitvinding der stoommachines en door stoom gedreven machines, waar door in de industrie langzamerhand onze moderne fabrieken ontstonden. De landbouw heeft hiervan ook wel gepro fiteerd door de verbetering der machi nes voor polderbemaling en door de constructie van nieuwe landbouwwerk tuigen, maar de groote veranderingen in den landbouw zijn toch niet door de mechanica ontstaan. Verbeteringen in landbouwmethoden hebben in het algemeen tot doel de opbrengst, den oogst, te vergrooten. Pogingen om de opbrengst te verbete ren zullen echter alleen dan systema tisch succes kunnen hebben, wanneer men eenigszins nauwkeurig weet op welke wijze de opbrengst tot stand komt. Bij deze opbrengst nu speelt het leven een belangrijke rol, want in den landbouw gaat het om de opbrengst van levende planten en levende dieren. De levensleer van plant en dier moest tot ontwikkeling komen alvorens men tot belangrijke opbrengst-verbeteringen kon geraken. Deze levensleer echter kon eerst vorderingen maken toen de GORDIJNEN wasschen is op het oogenblik een „teere" kwestie. Velen zien er tegen op, omdat de gordijnen, zooals we dat plegen uit te d'rukken, het aanraken niet verdragen, zoo ver sleten zijn ze. En toch hebben ze wel een opfrisschertje hoodig, want de aan schaffing van nieuwe is niet zoo een- vcudig als vroeger. Anderen hebben gordijnen van nieuwe samenstelling voor de ramen, waarbij het dikwijls voorkomt, dat deze niet gewasschen kunnen worden. In dit laat ste geval verdient het aanbeveling, eerst een staaltje te probeeren en wél in een van de waschmiddelen, die* men bonloos kan verkrijgen en die speciaal geschikt zijn voor het wasschen van wol en zijde. We zullen hier eenige algemeene regels laten volgen voor het wasschen van gordijnen, dje we, in verband met hun ouderdom, met zachtheid moeten be handelen. Alvorens ze in de week te zetten, zor gen we er voor, dat de gaten (wanneer ze niet té groot zijn) eerst worden ge maakt, daar deze door het wasschen grooter worden. Ringen, die kunnen roesten word&n afgetornd. Week de gordijnen in ruim lauw zout water (3 lepels zout on 1 emmer). Zijn ce gordijnen zeer vuil, verfrisch het v/eekwater dan nog een keer. Knijp de srof met beide handen uit. haal ze niet steeds op, zooals een geliefkoosde ge woonte is. want hiervan hebben ze te veel te lijden. Voor katoenen gordijnen maakt men een sop van het tegenwoordige, op den bon verstrekte wasehpoeder. kunstzij den vitrage wordt gewasschen in een bonloos waschmiddel voor wol en zijde. Spoel de gordijnen eerst in lauw, daar na in ruim koud water na. Het kleuren van gordijnen Voor witte gordijnen kan aan het laat ste spoelwater wat blauwsel toegevoegd worden. Crèmekleurige kunnen weer bijgekleurd worden door: Oker. Dit is een poeder, dat bij den drogist te ver krijgen is. Het wordt in een lapje ge daan en eenige malenflink in het water heen en weer bewogen, tot het ontwikkeling der scheikunde een zekere hoogte had bereikt. Zoodoende had men vóór 1840 weinig inzicht in de wijze, waarop de groei der planten tot stand komt; men was algemeen aanhanger van de humustheorie en meende dat de humus (de organische stof in de bouw- voor) het plantenvoedsel bij uitnemend heid was. Justus von Liebig. Het juiste inzicht in de theorie der plantenvoeding begon door te breken met de onderzoekingen van den grooten landbouwscheikundige Justus von Lie big (18031873). Hij stelde vast, dat de planten het voor de voeding benoo- digde koolzuur ontleenen aan de iuent en dat de opbrengst van een stuk grond afhankelijk is van de voornaamste ele menten 'als kali, phosphor en kalk, welke de planten daaruit opnemen. De beteekenis van kali en van fosfaten voor den plantengroei werd toen dui delijk, maar het duurde nog tot om streeks 1880 eer men het juiste inzicht kreeg in de rol van 't element stikstof. De onderzoeker Hellriegel toonde toen aan, dat de gewassen in het algemeen moeten worden gevoed met nitraten, waaronder te verstaan salpeter, die zij uit den bodem opnemen, maar dat de vlinderbloemigen, bijv. erwten en boe nen, een uitzondering maken, doordat zij de stikstof tot zich weten te trek ken. Hellriegel was directeur van een Versuchsstation. Het Nederlandseh woord „proefstation" is een vertaling van het Duitsche Versuchsstation, en zoo komen wij dus bij deze korte schets van de toename van kennis der planten voeding het proefstatiönswezen reeds tegen, zij het dan in het buitenland. Het eerste landbouwproefstation. Het eerste landbouwproefstation in Ne derland is opgericht in 1877. Het stond onder leiding van den leeraar in land- bouwscheikunde aan de Rijkslandbouw school te Wageningen, Prof. Dr. Adolf Mayer, en maakte een onderdeel van deze onderwijsinrichting uit. de gewenschte kleur heeft. Ook kan men zich behelpen met koffiesurro- gaat. (Eerst een proeflapje gebruiken, daar te donker gekleurde gordijnen zich moeilijk laten veranderen). Het wasschen van zeer oude gordijnen Zijn de gordijnen heel erg kapot, zoodat we het wasschen niet meer aandurven, dan is de eenige manier nog de volgen de: De gordijnen worden in de lengte een paar maal gevouwen en vervolgens in de breedte, daarna naaien we 'met een grooten steek de vouwen vast, zoo dat we als het ware pakketjes hebben verkregen. Dezen pakketjes geven we dezelfde behandeling als boven beschre ven, met d'it verschil, dat we de gor dijnen zoo min mogelijk aanraken, hoog stens voorzichtig uitdrukken. Na het spoelen tornen we de steken los en han gen we de gordijnen dubbel over een droogrek te drogen. Het opmaken vooral is met deze teere .stoffen het moeilijkste. Het beste wor den de gordijnen dubbel gestreken, d.w.z. in de lengterichting dubbelslaan en eerst deze middenbaan in de lengte strijken, dan volgen de zijkanten. Strijk de gor dijnen nooit in de breedte, daar de zelf kanten dan gaan uitrekken en het z.g. lubberen ontstaat. Het veretellen van gaatjes in gordijnen De gaatjes worden eerst vierkant bij geknipt, daarna knippen we een ver- stellapje (hierbij letten we goed op het patroon), dat aan alle kanten iets groo ter moet zijn. Het lapje wordt in rauwe stijfsel gedompeld, op het gat gelegd en met een drogen doek bedekt. Met een heet strijkijzer strijkt men er nu over heen, zoodat de stijfsel gaar wordt en het lapje wordt vastgeplakt. Nadat het d'roge doekje verwijderd is, worden de gordijnen in hun geheel ge streken. Op dezelfde manier kan men scheuren „lijmen" door beide rafelkan ten iets over elkaar heen te slaan, te bestrijken met wat stijfsel en ook be dekt met een drogen doek vast te strij ken Het is een zeer nauwkeurig werk je, maar zoodoende komen onze gordij nen weer keurig voor de ramen en loont het (Jus de moeite wel. De bedoeling was drieërlei en wel: le. te voorzien in de behoefte aan onder zoek van kunstmeststoffen, handels- voedermiddelen en zaaizaden; 2e. den practischen landbouw voor te lichten bij het gebruik dezer verschil lende stoffen, en 3e. over het algemeen daar, waar wetenschappelijk advies noodig is, den landbouwer in den ruimsten zin ter zijde te staan. De taak van het eerste proefstation bestond dus uit controle op de hulp middelen van het landbouwbedrijf en uit wetenschappelijke voorlichting. Wanneer wij nagaan wat de taak is van de tegenwoordige proefstations, dan zien wij allereerst de contröle op de hulpmiddelen van het landbouwbedrijf. Deze wordt uitgeoefend door het Rijks- landbouwproefstation te Maastricht op kunstmeststoffen en handelsvoedermid- delen en door het Rijksproefstation voor Zaadcontróle te Wageningen op zaai zaden. Men kan aan een partij kunstmest niet zien of daarin wel voorkomt de hoe veelheid stikstof, fosfaat of kali, welke de verkooper beweert aanwezig te zijn; er is een scheikundig onderzoek noodig om dit vast te stellen; het Rijksland bouwproefstation verricht dit onderzoek op aanvraag en tegen betaling. Even min kan men aan het uiterlijk van een partij lijnkoek beoordeelen of hierin de beweerde gehalten aan eiwit en vet, de meest waardevolle bestanddeelen voor de veevoeding, aanwezig zijn; scheikun dig onderzoek is hiervoor noodig. bet geen vaak gecombineerd wordt met een onderzoek om bijmengselen en schade lijke verontreinigingen op het spoor te komen. Bij zaaizaad kan de landbouwer niet zien of het zaad wel kiemkrachtig is: het Rijksproefstation voor Zaad- contröle bepaalt daarom op aanvraag en tegen betaling de kiemkracht en gaat 'tevens den gezondheidstoestand van het zaad na. Zonder de werkzaam heden van deze proefstations voor con trole-onderzoek zou er geen behoorlijke voorziening met kunstmest, veevoeder- middelen en zaaizaad tot stand komen. Deze zijde van het proefstationswezen is dan ook voor den landbouw onmis baar. Wetenschappelijke voorlichting. Wat is er nu geworden van het tweede gedeelte der aan het eerste proefstation opgedragen taak, de wetenschappelijke voorlichting? Ongeveer 15 jaar nadat

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1944 | | pagina 6