ORAL HISTORY EN DE TWEEDE WERELDOORLOG
door Kees Slager
Ik vertel niks nieuws als ik zeg dat de
geschiedenis in onze streken al eeuwen
lang gemaakt wordt door hen, die kun
nen schrijven. De uitdrukking 'Wie sch
rijft die blijft' klopte altijd als een bus;
wie niet kon schrijven verdween geruisloos
in de mist van het verleden. Niet alleen
personen, maar hele bevolkingsgroepen.
Natuurlijk is het wel gebeurd dat ge
schiedschrijvers iets meldden over mensen
en groepen, die zelf niet in staat waren
om hun levensgeschiedenis zwart op wit
vast te leggen. Maar ook dan bleef het
het verhaal van de buitenstaander. Door
zijn ogen zien we nu nog het leven van
de paupers in de middeleeuwen. Hoe die
mensen het leven zélf hebben ervaren
weten we niet. We kunnen ons er wel iets
bij voorstellen op basis van de gegevens
van die buitenstaanders. De gewone man
of vrouw heeft zijn (haar) geschiedenis
nooit opgeschreven.
Pas in 1887 is er in ons land voor het
eerst sprake van een vorm van geschied
schrijving van de arbeidende klasse door
die arbeiders zélf. In dat jaar wordt de
eerste Parlementaire Enquête gehouden -
het is een onderzoek naar de werking van
het kinderwetje van Van Houten (van
1874) en naar de toestanden in fabrieken
en werkplaatsen in ons land. Daartoe
worden mannen en vrouwen, die zelf in
fabrieken werken, uitgenodigd om hun
verhaal te doen. Zo werd voor het eerst
in de geschiedenis de - vrijwel letterlijke -
tekst vastgelegd, die arbeiders uit Am
sterdam, Maastricht, Tilburg en de vlasin
dustrie produceerden.
En hoewel veel van de arbeiders door
hun baas waren geselecteerd om te ko
men getuigen, en ze bovendien behoorlijk
geïntimideerd waren door het decorum
van een plechtige zaal met nog plechtiger
Heren, was het resultaat van hun verga
ringen toch opzienbarend. Voor velen ging
een nieuwe wereld open. Een wereld
waar ze wel tegenaan hadden gekeken,
maar waarvan ze verder geen weet had
den. De verbazing in de vraagstelling van
de voorzitter is dan ook soms nog onthul-
lender dan de antwoorden van de geën
quêteerden.
Ik zou de verslagen van die eerste parle
mentaire enquête ook het eerste voor
beeld van 'oral history5 in ons land willen
noemen. En meteen zie je het voordeel
van het inschakelen van niet-schrijvers bij
de geschiedschrijving. Want eigenlijk
wordt het beeld dat we hebben van het
leven van onze voorouders pas vanaf die
tijd min of meer compleet. Voor het eerst
heeft die enorme groep onmondigen toch
een stem gekregen, horen ze er bij, weten
we iets af van hun leven. Ik weet wel, dat
dat niet alleen veroorzaakt is door die
paar enquêtes. Er gebeurde veel meer in
die tijd, waardoor de grote massa een
stem kreeg. Ik hoef maar te wijzen op de
opkomende socialistische beweging met
haar eigen bladen en brochures vol aan
klachten over het lot der arbeiders.
Nu hoeft het geen betoog, dat het voor
elk mens van groot belang is om een
stem te hebben, ik bedoel: een stem die
gehoord wordt en die van belang wordt
geacht door andere mensen.
Via de methode van de 'gesproken ge
schiedenis' hebben heel wat oudere men
sen de laatste tijd alsnog zo'n stem gekre
gen. Journalisten, vooral journalisten zorg
den daarvoor. Zij sleepten de 'gewone
man/vrouw' voor de camera en de mi
crofoon, of schreven hun levensverhaal op
in de krant. Soms zelfs werden er boeken
van gemaakt. Ikzelf heb daar ook aan
meegedaan door zo'n zestig landarbeiders
uit de zuidwestelijke delta hun eigen
geschiedenis te laten vertalen en vervol
gens uit te schrijven tot een boek. Ik had
daar een zuiver emancipatoire bedoeling
mee en voor dat doel is en wordt de
gesproken geschiedenis veel gebruikt.
Maar terwijl ik bezig was met de inter
views realiseerde ik me dat die verhalen
niet alleen van belang waren voor het
gevoel van eigenwaarde der landarbeiders,
maar dat ze ook betekenis hadden voor
de rest van de bevolking van de streek.
Immers, precies als honderd jaar geleden
bij de parlementaire enquête, viel hier in
Zeeland opnieuw te ontdekken, dat een
hele bevolkingsgroep een eigen leven
leidde, een leven waar de rest der samen
leving amper weet van had. Dankzij deze
23