of vijverpartij op het 'binnenterrein' nog een laatste restant ervan. De ophogingslaag bestond uit puin, zel(?)as, en een plaatselijk 1 m dik pakket met leerresten. Deze leerresten bestonden uitsluitend uit zeer kleine afsnijsels van nieuwe zolen en uit restanten van versleten zolen, blijk baar het afval van een schoenherstel ler. Het slachtafval uit een greppel op een iets hoger niveau en even wijdig langs de Lange Bellingstraat geeft een beeld van wat er op tafel kwam aan vlees, vis en gevogelte (zie hoofdstuk 3). Verder bevatte de grep pel veel aardewerk en mosselschelpen. Onder het grijze aardewerk zijn frag menten te herkennen van kogelpotten (minimaal 15 stuks; voorbeelden cat. nrs. 33.3 en 33.4), waterkannen (6 stuks; cat. nr. 34), kannen (9 stuks; cat. nrs. 33.1 en 33.2), kommen en schalen (6 stuks; cat. nr. 32), een vuurklok en een grape (cat. nr. 35.2). Het rode aardewerk omvat kannen (3 stuks), waterkannen (2 stuks), kommen en schalen (2 stuks) en scho tels/borden (2 stuks). Het enige te restaureren exemplaar betreft de schotel met primitieve slibversiering (cat. nr. 31). Het hiervoor genoemde aardewerk valt onder de categorie De opgravingsput aangegeven op de kadastrale kaart van 1832. 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1992 | | pagina 11