2%. Men kan in elk geval concluderen dat de Zeeuwen - of misschien moet ik zeggen degenen die hun politiek voorlichtten - naar verhouding veel minder onte vreden waren met deze notoire compromis-grondwet dan anderen. De nieuwe grondwetscommissie die door de Tweede Nationale Vergadering aan het werk werd gezet, telde twee Zeeuwse leden: Beljaart en Fokker. Beiden betoon den zich overtuigde unitarissen. De Middelburgse notaris Beljaart, slachtoffer van de plunderingen van 1787, sprak zich uit voor volstrekte eenheid zowel op politiek als financieel vlak. Hij voelde zich, naar eigen zeggen, Representant van de Bataafse natie en zag het federalistische of bijzondere provinciale belang als een 'struikelblok van het Nationaal geluk'. Zowel Beljaart als Fokker overleefden (politiek gezien) de radicale staatsgreep van 22 januari 1798. Fokker maakte zelfs deel uit van de vijf koppige revolutionaire junta die het land tussen januari en juni 1798 bestuurde. De Staatsregeling die van de staatsgreep van 22 januari het rechtstreekse gevolg was, werd enkele weken later ook in Zeeland met grote meerderheid (4972 voor, 263 tegen) aangenomen. Formeel was daarmee een einde gekomen aan de soevereiniteit van Zeeland. Ik wil hiermee niet de suggestie wekken dat iedereen zich inmiddels verzoend had met de Bataafse revolutie. Dat was zeker niet het geval. En daarbij hoeven we dan niet eens in de eerste plaats te denken aan vertegenwoordigers van de oude orde. Ook oprechte Zeeuwse patriotten hebben soms vrij uitvoerig blijk gegeven van hun teleur stelling over het verloop van de revolutie. Ik noemde al Jean Henry Appelius die in 1801 één van de beste contemporaine analyses van de Bataafse omwenteling als revo lutionair proces publiceerde. Hij betreurde het onder meer dat de Bataven, die in 1795 met de komst van de Fransen hun revolutie in de schoot geworpen kregen, toen niet hadden beschikt over een behoorlijk Plan der Omwenteling. Daardoor was veel kostbare tijd verloren gegaan en het revolutionaire elan van de beginfase verlopen. In 1801 kijkt hij vooral terug op een periode van 'uitputting, verarming en ver deeldheid'. Nog veel teleurgestelder was het commentaar van de Vlissingse regent Nicolaas Lambrechtsen, een patriot wiens huis in 1787 was geplunderd. Zijn misantropische autobiografische schets is een opsomming van persoonlijke en politieke narigheid. Hoewel men hem als prominent patriot en bekwaam regent voortdurend bij de nieuwe orde poogde te betrekken, had Lambrechtsen daar niet veel oren naar. Zijn vlucht gedrag begint zelfs komische vormen aan te nemen als hij zich begin 1796 laat aan stellen als vice-consul van de koning van Denemarken in Zeeland, uitsluitend met de bedoeling zich te beveiligen tegen 'politique eerposten', zoals hij schrijft. Wie in vreemde staatsdienst was kan daarin namelijk niet benoemd worden. Na de staats greep van januari 1798 werden hem overigens twee sigaren uit eigen doos gepresen teerd. Eerst werd hij tot zijn ontsteltenis 'bedankt' als ontvanger van het Collateraal te Vlissingen, een post die hij ruim zeventien jaar 'met lust en trouw' had waarge nomen. En bij de politieke zuiveringen van datzefde voorjaar werd zijn naam ook van de stemlijst in Vlissingen geschrapt. In beide gevallen met het argument dat hij in dienst van een vreemde mogendheid zou zijn. Ik wil nog een andere commentator op de revolutie voor het voetlicht halen, vooral omdat hij tot dusver nauwelijks de aandacht heeft gekregen die hij zeker verdient. Ik bedoel mr Johan Canter de Munck, geboren in 1753, in 1778 schepen VAN SOEVEREINITEIT NAAR VERGETELHEID II

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1995 | | pagina 13