personen en goederen beloofde hij zonder meer. De Zeeuwen op hun beurt gingen
akkoord met de legering en het onderhoud van een aanzienlijke Franse troepenmacht.
De capitulatie werd op 3 februari getekend, een paar dagen daarna marcheerden de
eerste troepen Middelburg en Vlissingen binnen.
In de weken daarna werden de Zeeuwse eilanden door de Fransen bezet. In hun
kielzog werden in de Zeeuwse dorpen en steden bijeenkomsten belegd, veelal in de
kerk, om nieuwe bestuurders te kiezen ter vervanging van de oude besturen en
bestuurscolleges. In Middelburg werd op 9 februari in de Oostkerk vergaderd, in
Vlissingen pas op 16 februari in de Kleine of Middelkerk en in Goes op 19 februari
in de Grote of Maria Magdalenakerk. De zittende stadsbesturen en vroedschappen
werden naar huis gestuurd en vervangen door nieuwe colleges.
Zo ook de Zeeuwse gewestelijke overheid, de Staten van Zeeland en hun dagelijks
bestuur, de Gecommitteerde Raden. De Staten van Zeeland bestond uit zes vertegen
woordigers voor de zes stemhebbende steden: Middelburg, Vlissingen, Veere, Goes,
Tholen en Zierikzee en uit de Eerste Edele als vertegenwoordiger van het platteland
en de smalsteden. De Oranjes hadden als grootgrondbezitters in het Zeeuwse tevens
het recht om als Eerste Edele op te treden en lieten zich daartoe meestal verte
genwoordigen door een vertrouweling. Het waren de gewestelijke staten die in die
tijd zichzelf als dragers van de souvereiniteit beschouwden. Een groot aantal zaken
werd dan ook op gewestelijk niveau beslist. Het centrale gezag, de Staten-Generaal
bemoeide zich hoofdzakelijk met de buitenlandse zaken, het leger en de vloot en de
generaliteitslanden.
Het eerste slachtoffer van de zuivering van het gewestelijk bestuur was de ver
tegenwoordiger van de Eerste Edele, de heer Van Lynden van Blitterwijk. Op voor
stel van de vertegenwoordigers van Middelburg, doorgaans het meest radicaal in hun
standpunten, werd de positie van Van Lynden ter discussie gesteld. Met steun van de
andere Zeeuwse steden en onder protest van Van Lynden en de Zeeuwse raadspensio
naris Van Citters werd besloten om de positie en status van Eerste Edele en zijn recht
om zich te laten vertegenwoordigen in de Staten en andere colleges af te schaffen.
Kort daarop op 3 maart 1795 verklaarden de resterende zes statenleden in navolging
van andere gewesten, zich tot Provisionele Representanten van het Volk van Zeeland.
De aanspreektitel Edelmogende, waarmee statenleden werden aangesproken, werd als
minder passend vervangen door die van burger of burger-representant. Tegelijkertijd
werden door de representanten de Rechten van de Mensch en Burger erkend en de
vonnissen tegen de patriotten uit 1787, waaronder dat tegen dr. Lucas Steveninck,
ongeldig verklaard. Na het opstellen van een nieuwe eed werd een groot aantal
nieuwe representanten tot de vergadering toegelaten.
Het zijn vaak de nieuwe representanten, niet alleen in de gewestelijke overheid
maar ook op lokaal niveau in de stads- en dorpsbesturen, die als 'homines novi',
letterlijk vertaald 'nieuwe mensen' worden aangeduid. Centraal in deze bijdrage staat
de vraag of die zogenaamde homines novi nu ook daadwerkelijk homines novi waren.
Met andere woorden, waren het echt nieuwe bestuurders die aan de macht kwamen
of, zoals zo vaak zelfs al door tijdgenoten wordt vermeld, betreft het hier louter een
kosmetische verandering, waarbij de zittende machthebbers met een patriots sausje
overgoten op het pluche bleven zitten? In dit scenario probeerden de nieuwe
machthebbers door middel van een zogenaamde fluwelen revolutie bij de buitenwacht
het idee te wekken dat er iets groots tot stand was gekomen.
DE HOMINES NOVV IN ZEELAND
17