kunnen we bijgevolg vaststellen dat de lokale besturen weigerden te gehoorzamen aan het departementale gezag. Deze besturen werden daarvoor met de regelmaat van de klok afgezet en vervangen door meer betrouwbare mensen, die echter minder gezag hadden in hun eigen gemeente. In het voorjaar van 1797, 1798 en 1799 werden er in de geannexeerde departe menten wel verkiezingen voor de diverse bestuursniveau's georganiseerd. Voor wat betreft het Scheldedepartement kunnen we vaststellen dat de door Du Bosch aange stelde personen zelden werden verkozen, maar werden vervangen door meer gematig de inwoners. Op hun beurt werden zij door Du Bosch vaak snel afgezet en opnieuw vervangen door zijn creaturen, die in de daaropvolgende verkiezingen opnieuw in het zand beten. Alleen de verkiezingen van 1798 vielen voor de republikeinen wat gun stiger uit, maar dit was enkel door opvallend grote druk en regelrechte fraude mogelijk. Het geheel van deze gebeurtenissen had twee gevolgen. Enerzijds aardde het Directoire niet echt in de geannexeerde departementen, en hoe harder Du Bosch het probeerde, hoe minder het lukte. Maar anderzijds kwam het niet meteen tot een regelrechte opstand: de lokale notabelen kozen immers niet de zijde van het centrale gezag en zij vormden bijgevolg een soort buffer tussen de overheid en het volk. Bovendien bleef de rechtspraak over het algemeen in handen van rechters die in het oude regime waren gevormd en opgeleid en hun vonnissen gaven meestal de aange klaagden en niet de overheid gelijk. Het regime van het Directoire hield vier jaar stand. Het was nochtans vaak het toonbeeld van innerlijke verdeeldheid. De onderlinge meningsverschillen waren zelfs van die aard dat er in september 1797 een interne staatsgreep werd gepleegd, waar door de radicale linkerzijde het voor het zeggen kreeg. Het is na deze datum en na het frauduleus optreden in de verkiezingen van april 1798 dat dit tweede Directoire met plannen voor een doorgedreven conscriptie en een strengere eed voor de clerus voor de dag kwam. Deze maatregelen waren op hun beurt aanleiding tot wat men in de Zuidelijke Departementen de Boerenkrijg noemt. Omtrent deze gebeurtenissen is er tot vandaag nog heel wat discussie over de precieze oorzaken en het concrete verloop. In de historiografie daaromtrent zien we dat nu eens de maatregelen tegen de clerus, dan eens de conscriptiewetten en in een ander geval vooral de verfransings- druk als oorzaken en aanleidingen worden genoemd. Welke oorzaak door deze of gene auteur naar voren werd geschoven, had steeds heel wat te maken met de opeen volgende fasen in de Belgische politieke geschiedenis sinds 1830. Willen we een correct beeld krijgen van de oorzaken, aanleidingen, verloop, deelnemers en gevolgen van de Boerenkrijg, dan is nog heel wat demystifiërend onderzoek nodig. Wanneer we dit onderzoek gelijk stellen met de restauratie van een schilderij, dan kunnen we stellen dat er eerst nog vele lagen vernis van het schilderij moeten worden gehaald, vooraleer het onderzoek van de verflagen kan worden aangevat. Als algemene maat regelen zoals conscriptie of verplichte eedaflegging voor de clerus de oorzaken zouden zijn, waarom beperkte de Boerenkrijg zich dan in hoofdzaak tot het platte land? Waarom waren er dan zo weinig boeren bij betrokken, maar veeleer onge schoolde handarbeiders? Waarom waren er dan zulke grote lokale verschillen? In de ene gemeente kon het enkele dagen of weken onrustig zijn, terwijl er in een aan grenzende gemeente niets van deze koorts te merken was. Waarom waren er dan zulke grote verschillen tussen het Schelde- en het Leiedepartement? Waarom was er dan nagenoeg geen sprake van enige Boerenkrijgactiviteit in Zeeuwsch-Vlaanderen9 26 ZEELAND IN DE BATAAFS-FRANSE TUD '95-1814

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1995 | | pagina 28