Religie, kerk en staat in de Bataafse en Franse tijd Peter van Rooden In dit artikel wil ik een manier voorstellen om na te denken over het verband tussen godsdienst en de politieke omwentelingen in Nederland rond 1800.' Het is niet heel gebruikelijk om dat te doen. Historici die in de politieke gebeurtenissen van deze jaren geïnteresseerd zijn, schenken geen aandacht aan de kerken of aan religie. Kerkhistorici behandelen de Bataafse en Franse tijd doorgaans vanuit het perspectief van 1816, dat wil zeggen, als voorbereiding op de reorganisatie van de Hervormde Kerk door de bureaucratie van koning Willem 1. Het zwaartepunt in deze interpretatie ligt dan op de strijd tussen leerstellige orthodoxie en vrijzinnigheid. Dat betekent dat de richtingenstrijd van de tweede helft van de negentiende eeuw het beeld van de religieuze ontwikkelingen rond 1800 bepaalt. Dat is een fout perspectief. Ik verbind godsdienst en politiek door aan te sluiten bij het recente historische en sociaal-wetenschappelijke onderzoek naar het nationalisme. De opbouw van dit artikel is simpel. Het valt in drie delen uiteen. Het eerste gedeelte bestaat uit een theore tische inleiding over godsdienst en nationalisme. Het tweede stuk analyseert de omslag in het laatste kwart van de achttiende eeuw in de manier waarop de publieke kerk van de Republiek die politieke gemeenschap voorstelde. En tot slot trek ik een conclusie. Recent onderzoek neemt aan dat de maatschappelijke rol van godsdienst moet verdwij nen voor het nationalisme een werkzame kracht kan worden.2 Auteurs als Gellner, Anderson en Hobsbawm beklemtonen dat het nationalisme een nieuw verschijnsel is. Zij verbinden het met economische, culturele of politieke modernisering. Hun opmer kingen over de tegenstelling tussen traditionele vormen van religieuze gemeenschap en het moderne nationalisme illustreren hoe algemeen de secularisatiethese in de moderne sociaal-wetenschappelijke en historische literatuur aanvaard wordt. Deze these stelt, zoals bekend, dat in de moderne wereld de maatschappelijke betekenis van godsdienst afneemt en uiteindelijk zal verdwijnen.3 Het is, denk ik, moeilijk een ander voorbeeld te vinden van een theorie die zo manifest in strijd is met de feiten en tegelijkertijd zo algemeen aanvaard wordt. Nu is juist de manier waarop in de recente opleving van het onderzoek naar natio nalisme het moderne karakter van het verschijnsel uitgewerkt wordt interessant en vruchtbaar. De moderniteit van het nationalisme heeft twee aspecten. Ten eerste is het een modern politiek programma, dat de enige legitieme vorm van heerschappij vindt in de natiestaat, dus in de politieke organisatie van vrije, gelijke en verwante burgers op een aaneengesloten grondgebied. De natie is volgens dit programma de hoogste morele gemeenschap, die van al haar leden mag vragen voor haar te sterven omdat ze hun morele gemeenschap zelf constitueert.4 Ten tweede is het nationalisme modem omdat het iets nieuws creëert. Het volk is geen natuurlijk gegeven. Zijn schijnbaar vanzelfsprekend karakter is het resultaat van grote culturele en politieke inspanningen, van onderwijs en propaganda. De schepping van een volk vereist bovendien radicale politieke reconstructie. Het vormen van een staat die haar burgers direct bereikt en 48 ZEELAND IN DE BATAAFS-FRANSE TUD 1795-1814

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1995 | | pagina 50