jaarlijks ritueel zo'n krachtige invloed uit kon oefenen omdat ze de zin van de dagelijkse ervaring van gereguleerde religieuze verdeeldheid tot uitdrukking bracht. De bededag expliciteerde de logica van het overheidshandelen in zake godsdienst, zoals dat vorm kreeg in praktijken op het gebied van armenzorg, patronage en de organisatie van godsdienst. Daaraan ontleende het ritueel zijn overtuigingskracht. Op verschillende manieren droeg het ritueel van de bededag bij aan het ontstaan van de verbeelding van de Republiek als een morele gemeenschap van vrome burgers. Algemeen werd beseft dat de bededag op hetzelfde tijdstip door de hele Republiek en door iedereen gevierd werd. De doopsgezinde predikant Scharff sprak in 1742 in Leiden over 'deezen plechtigen dag, [wanneer wij] met alle 's Lands Ingezetenen, als een eenig man, onze goedertieren Godt demoediglyk smeeken, om de genadige ver- geeving van alle 's Lands hooggaende zonden ,..'.22 De voorstelling van het volk als geheel die hier het gevolg van kon zijn, wordt goed uitgedrukt in een brochure van Hieronymus van Alphen uit 1793 waarin hij uit legt dat de bededag is ingesteld terwille van 'het Vaderland, in welken wij allen betrokken zijn': 'De meesten van ons volk hebben het christelijk bevel van onze overheden opge- volgt: duizenden bij duizenden, tot welk een godsdienstig genootschap wij ook behoren, zijn, in de onderscheiden vergaderplaatsen, door het gantsche Land heenen, op den plegtigen verbondsdag, te samen gekomen, om God, den regeerder der Volken, voor het algemeen belang, in het welk alle andere belangen te samen lopen, elk op zijne wijze, af te smeeken. - Alle de onderscheidene stemmmen der biddende Leeraren, welke door de menigte, met de gevoelens van het hart, werden naargevolgd, maakten één algemene stem uit'.23 De vaste regelmaat waarmee de bededagen in de achttiende eeuw gehouden werden bevorderde de voorstelling dat deze nationale gemeenschap een eigen geschiedenis en toekomst bezat. Het ritueel maakte zo de verbeelding mogelijk van een gemeenschap die zich niet alleen in de ruimte, maar ook in de tijd uitstrekt buiten de directe kring van bekenden. Zo kan men zich een gemeenschap voorstellen met mensen die men niet kent en met wie men slechts het behoren tot de Republiek deelt. Het onderwerp van de biddagsbrief was altijd de toestand van het land. De biddags- preken refereerden de inhoud van de brief en veronderstelden en verspreidden kennis van, en betrokkenheid bij de openbare zaak. Zo creëerde en veronderstelde de bede dag een zekere publieke opinie. Smytegelt drukte het in 1728 heel helder uit: 'Wy hebben nu nog een woordt by gelegentheit van den Biddach. Hoe staat het met ons landt? Gy zyt immers geen vreemdelingen, gy hoort spreken van het nieuws dat er in de couranten staat. Gy moogt het doen. gy moogt het wel verne men, hoe dat het met het landt staat, dat is niet verboden. Het is zo goed niet eens. Burgers en Burgeressen te zijn, en daar zoo maar lomp heen te leven. Dan kunt gy uw werk op den Biddach niet doen, God bidden en danken'.24 De verplichting tot betrokkenheid bij de publieke zaak neemt niet de vorm aan van een oproep tot politieke aktiviteit. Het betreft eerder de noodzaak het eigen gedrag in verband te brengen en bewust te leven als een vorm van dienst aan de algemene zaak. Het gaat om een bijzondere vorm van moralisering. Hierin sluiten de biddagspreken nauw aan bij de opkomst, vanaf de jaren 1740, van de spectatoriale literatuur, de tot een algemeen publiek gerichte stukken waarin de goede manieren en RELIGIE. KERK EK STAAT S3

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1995 | | pagina 55