opgevat: Zeeland als een braaf orangistisch gewest. Ik denk dat het met die vermeen
de 'achterlijkheid', en ook met dat allesbeheersende orangisme, wel meeviel en dat de
gebeurtenissen in Zeeland zowel in de jaren 1780 als na 1795 zeerwel te vergelijken
zijn - mutatis mutandis uiteraard - met wat er elders in de Republiek gebeurde.
In de burgeroorlogsituatie van 1787 waren alle belangrijke Zeeuwse steden het
toneel geweest van rellen en plunderingen, gericht tegen de plaatselijke patriotten en -
naar men hardnekkig bleef vermoeden - geregisseerd door de Zeeuwse Oranjepartij.
Diverse slachtoffers van deze plunderingen die vaak voor jaren het land verlieten,
zien we in en na 1795 weer terugkomen in prominente politieke functies.
Zonder de doorwerking van de Verlichting was de patriottenbeweging van de
jaren 1780 niet mogelijk geweest en hetzelfde geldt voor de Bataafse Omwenteling.
De Verlichting had de revolutionairen opgevoed zonder overigens expliciet revolutie
te prediken. Aan Zeeland was de Verlichting bepaald niet voorbijgegaan. We kunnen
in de tweede helft van de achttiende eeuw zelfs spreken van een bloeiend en rijk
geschakeerd cultureel en genootschappelijk leven, passend bij de status die Zeeland,
als één van de kerngewesten van de oude Republiek, nog altijd genoot. Dit ondanks
het economische verval dat juist in deze zelfde decennia zichtbaar werd. In de letter
kunde kon Zeeland zelfs bogen op enkele grootheden die - ook al verbleven ze buiten
de provincie of misschien juist daardoor, want nergens gedijt het Zeeland-gevoel zo
goed als in de emigratie - de lof van Zeeland, van Walcheren en van Vlissingen in
het bijzonder bleven zingen: Betje Wolff en Jacobus Bellamy. 'Uit een koel, vochtig,
onder waterdampen bedolven gewest, kwam een brandend genie te voorschijn',
schrijft Thomas Speeleveldt over Bellamy in zijn Brieven over het eiland Walcheren
uit 1808.
Net als elders werd de Omwenteling in Zeeland begroet als een mogelijkheid om de
grote problemen van de Republiek, en van Zeeland in het bijzonder, aan te pakken:
het economische verval, de opeenstapeling van schulden, de vastgelopen regerings
machine. En in de euforie van het begin dacht men ook in Zeeland dat dat soelaas
geboden werd door het opgaan in een 'één en ondeelbare' Bataafse Republiek.
Een belangrijk activist van het eerste uur - en zijn Zeeuwse activiteiten zijn tot
dat eerste uur beperkt gebleven - was de bekende ds. J.H. van der Palm, vanaf 1788
huisprediker van de schatrijke regent Van de Perre van Nieuwerve (en later van diens
weduwe), een steunpilaar van het Zeeuwse establishment. Als Middelburgs actieleider
legde Van der Palm op 13 februari 1795 een belangrijke beginselverklaring af, qua
toonzetting vergelijkbaar met de moderate proclamatie van Schimmelpenninck in
Amsterdam twee dagen eerder: 'Neen! het was de Burgerij niet te doen om een laf
tooneelspel van Remotie te spelen, om eene ijdele vertooning van Volks-Souvereini-
teit te maken, of bijzondere haat en wraakzucht te vieren'. Door - in dit vroege
stadium van de Omwenteling - te pleiten voor verzoening wilden Van der Palm en
gelijkgestemden elders in de Republiek hun politieke volwassenheid tonen en laten
zien dat zij geen herhaling wilden van de ongeregeldheden van 1787 of - erger nog -
een heropvoering van de Franse Terreur.
Maar - en dat mag niet worden vergeten - Van der Palms doelstellingen waren
daarom niet minder revolutionair, zoals duidelijk blijkt uit De Vriend des Volksde
spreekbuis van de Middelburgse Bataven, waarvan tussen 5 maart 1795 en 11 juni
1796 vijftig nummers verschenen. In zijn korte bestaan maakte dit blad een interes-
VAN SOEVEREINITEIT NAAR VERGETELHEID