vertrouwen dat goud- en zilverwerk aan een bepaalde standaard voldeed. Dit was gunstig voor de particulier, die wist waarvoor hij in klinkende gouden en zilveren munt betaalde en de overheid die wist dat zij, in geval van nood, de beschikking kon hebben over goud en zilverwerk van een met vrij grote zekerheid bepaald gehalte, dus intrinsieke metaalwaarde. Sedert 1502 rest de steden in de Bourgondische landen slechts de invulling van dit raamwerk, afgestemd op de behoefte van de plaatselijke omstandigheden. Iets over deze aanvullingen en invullingen van de landelijke ordonnanties 111 Middelburg is aan het licht gekomen door de vondst van een ordonnantieboek van het Middelburgse goud en zilversmedengilde in het archief te Antwerpen. Vorig jaar werd een reeds lang aan het archief van het Antwerpse goud- en zilversmidsgilde toegevoegd boek geïdentificeerd als een boek waarin ten behoeve van het Middelburgse gilde officiële afschriften van de ordonnantie van 1502 en latere stedelijke aanvullingen daarop waren ingeschreven. Het boekje diende ter vervanging van het in 1536 verbrande ordonnantieboek en is in gebruik geweest tol na 1641, het jaar waarin het laatste afschrift is bijgeschreven. Het moet niet lang daarna door een kostbaar uitgevoerd ordonnantieboek zijn vervangen; dit kostbare bock wordt later namelijk steeds opgevoerd onder de bezittingen van het gilde. Het vermoeden is dat het boek dat zich nu in Antwerpen bevindt is bijgevoegd als bewijsstuk in een proces.'' Het voorkomen van fraude met de edelmetaalgehaltes had altijd de grootste prioriteit. Zo verordonneert Middelburg in 1641 dat zilversmeden hun zilverwerk op het voorgeschreven uur naar de keurkamer moeten brengen zonder stukken of brokken, geheel opgemaakt (dat is afgewerkt) en voorzien van hun meesterteken. Dit 'zonder stukken of brokken' houdt in dat de onderdelen waaruit het voorwerp is opgebouwd aan elkaar gesoldeerd moeten zijn. Uit dit artikel blijkt dat het niet ongebruikelijk was om delen van een voorwerp ter keuring aan Ie bieden en deze daarna te monteren of te solderen, waarna het voorwerp werd afgewerkt. Vanzelfsprekend kan een kwaadwillige van deze gang van zaken gebruik maken. Zo biedt in Antwerpen in 1617 de zilversmid Peeter Lissau van de veertien kandelaars die hij moet maken voor de gouveneur van het kasteel van Antwerpen telkens dezelfde twee kaarshouders aan. Na keuring en terugontvangst verwijdert l.issau het stadsteken en de jaarlclter door uitvijlen. Dc andere twaalf kaarshouders maakt hij van een lager gehalte.7 Keuikaniers In Zeeland hebben de goud- en zilversmeden keurkamers gehad in de steden Middelburg, Vlissingen en Zierikzee. Bekend is dat er edelsmeden gewerkt hebben in Goes en hoogstwaarschijnlijk ook in Hulst en Sluis. Uit de twee laatstgenoemde sleden is tot nu toe echter geen gekeurd zilverwerk bekend." Dit is althans de conclusie van De Bree in diens boek Zeeuws Zilver. Over Goes meldt de auteur het bestaan van het gecombineerde smedengilde en het feit dat er namen van Goese edelsmeden bekend zijn. Als vaststaand neemt De Bree aan dat Goese smeden hun producten in Middelburg dienden te laten keuren. De Goese edelsmeden vormden samen met de slotenmakers, hoefsmeden, glazenmakers, tinnegieters, loodgieters, horlogemakers, koperslagers en blikslagers één gilde. Dat Goese smeden hun werk in Middelburg moesten laten keuren is zonder meer juist, liet was zelfs voorgeschreven in de landelijke keuren. Het plakkaat, de ordonnantie van Philips de Schone uit 1502, schrijft in artikel 13 voor: 'hem. daer eenigh [d.w.z. goud- en zilversmedenwoonen in Sleden daer geen Deecken en Geswoorenen zijn, dal die |de smeden sullen gehouden zijn ie brengen hemlieden werek te leeckenen |d.w.z. te laten voorzien van keurtekens] inde naesle Stede daer Deecken en Geswoorenen zijn. oft vinden sullen, op die peyne van 't werek te verbeuren.' Het lijdt geen twijfel: edelsmeden die werkzaam zijn in plaatsen waar geen gezworen keurmeesters zijn aangesteld, zijn keurplichtig in de naastbijgelegen plaats waar wel keurmeesters zijn benoemd en dat was voor Goes Middelburg. Aanvankelijk zullen de edelsmeden die in Goes werkzaam waren en dientengevolge lid waren van het Goese gecombineerde smedengilde niet zo'n bezwaar hebben gehad tegen dit artikel. Het was trouwens niet eenvoudig te wijzigen, want het behoorde tot een landelijk en geen stedelijk reglement. In Goes zal in die tijd slechts een klein aantal edelsmeden gewerkt hebben. Toen echter in de 17de eeuw het aantal edelsmeden 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1995 | | pagina 10