En die bij het jaar werken hebben van honderd tot honderdvijftig dollar. Menschen
die werken willen en kunnen, hebben hier ruim hun brood. Maar hier wordt niet
zooveel volk aan de boerderij gebruikt als bij u. Hier wordt veel met de machine
gedaan. Wij hebben verleden zomer ook een machine gekocht welke door twee
paarden wordt getrokken.'
Het briefcontact werd ook vanuit Nederland in stand gehouden. Men wilde niet
alleen weten hoe het in Amerika gesteld was, maar vroeg soms tussen veel vrome fra
sen door om geldelijke ondersteuning. Zo schreven Comelis Mol en Adriana Soetens
uit Oud-Vossemeer in 1864 aan verwanten in Amerika: Door de lust gedwongen
moet ik de pen opnemen daar het nu reeds zoo lang geleden is dat wij niets van u
vernomen hebben de pokziekte, ach als men hier alles eens beziet hoe de slaande
roede Gods zijne slachtoffers en ach wie weet hoe weinigen er met de Kudde des
Heeren mogen mede wandelen, want ach de goddeloosheid heeft maar al te vaak de
overhand mijn zoon Abraham gaat er met een pak ellegoed er op uit. doch, gelief
den, het goed is zoo duur dat ik te weinig geld heb om een beetje in te slaan tot voor
deel, dus als je een hoopje te veel hebt stuur het mij als u blieftVerders moet ik u
nog vriendelijk bedanken voor het presentje dat gij mij ter hand gesteld heb en het
heeft mij in staat gesteld om mijn nering te verbeteren.124
In 1911 schreef Jacob Brandt over nieuw aangekomen landverhuizers en hun op
Amerikabrieven gebaseerde verwachtingen:de eerste proefneming [met zelf brood
bakken] is zoo dat de huisgenoten haast denken dat als zij om brood bidden hun dan
een steen gegeven wordt! Zulke menschen denken soms niet na hoeveel goeds zij
genieten. De buren helpen hen wat, leeren ze een en ander, zoeken werk voor die wer
ken moeten en helpen hen in vele kleine dingen. Maar den eersten indruk blijft: men
heeft te goed van Amerika geschreven, maar "is me dat hier 'n land!" Nu wierdt
heel dit najaar door werkmenschen bij de boeren 75 centen of een dollar per dag ver
diend, dus 25 pond vleesch op eenen dag.'
J. Schipper uit Yerseke schreef in een verlate antwoordbrief in 1923 aan zijn neef
Jacob Brandt onder meer over de voor landbouwers voorspoedige oorlogsjaren en de
naoorlogse recessie: Het is lang geleden dat wij iets van elkander hoorden sinds
1911 toen u een brief aan mij schreefdat het bij u in America beter was om het
dagelijks brood te verdienen, daar men in America veel meer koopt voor het ver
diende geld dan in Nederland en dat geloof ik ook aangezien het in Amerika ruimer
is in handel en industrie de dienstmeiden zijn [in Nederland] niet zoo overvloedig
over het algemeen en verdienen een hoog loon de strijd om het bestaan nog al groot
is en er tegenwoordig veel werkeloosheid is en de pachten en huur van het land zoo
enorm gestegen waren doordat de opbrengst van het land zoo veel was en het zeer
gevraagd was om te pachten en te huuren Het is op het oogenblik niet rooskleurig.
De Heere moet het als altijd voorzien.'25
In bovenstaande brieffragmenten komt duidelijk naar voren dal economische
omstandigheden in een godsdienstig licht werden gezien en dat met name tijdens de
eerste emigratiegolf het verlangen om in eigen 'gereformeerde' gemeenschappen de
dienst uit te maken mede een motief vormde. Instructief is ook de manier waarop de
stapsgewijze kettingmigratie beschreven wordt. Tevens kan aan de hand van enkele
voorbeelden verduidelijkt worden hoe conjuncturele mechanismen die van invloed
waren op het tijdstip en dus de omvang van de migratiestroom, letterlijk overgebriefd
werden.
16
ZEEUWSE EMIGRATIE NAAR AMERIKA 1840-1920