Deze structureel zorgelijke situatie werd verergerd door een schimmelziekte uit
vermoedelijk Zuid-Amerika, die in augustus 1845 opdook en twee jaar lang de aard
appeloogst teisterde. Daardoor werd de sombere economische situatie nog uitzichtlo
zen Jannes van de Luijster, een marktgerichte boer in Borssele, constateerde uit het
feit dat deze ziekte op dat moment toesloeg en gepaard ging met zedelijk verval, dat
hier de straffende hand van God op te merken was. Hij verbond deze gebeurtenis met
de godsdienstige achterstelling van de afgescheidenen, die sinds 1834 de Hervormde
Kerk hadden verlaten, en hun kritiek op de religieuze verslapping in Nederland. Ook
van bestuurszijde nam de zorg over de situatie toe. Veroordelingen voor bedelarij in
de twee jaren van de aardappelziekte waren even hoog als het aantal in de twee voor
afgaande decennia bij elkaar. De belastingdruk werd steeds hoger en in veel plaatsen
overtroffen de uitgaven voor bedeling de inkomsten. Alom leefde de overtuiging dat
de grondslag van de samenleving in gevaar kwam.
Deze combinatie van economische, sociale en religieuze druk schiep een gevoel
van een scherpe en aanhoudende crisis, waaruit emigratie een aantrekkelijke uitweg
bood. Een enkeling was daar al toe overgegaan, gedreven door armoede of juist
omdat in Amerika investeringen veel meer opleverden. De exodus naar de Nieuwe
Wereld kwam pas goed op gang door de groepsmigratie onder leiding van afgeschei
den predikanten. De afgescheiden predikant van Arnhem, Anthony Brummelkamp,
was na enthousiaste berichten van een kennis in de herfst van 1845 tot nadenken
gebracht over de mogelijkheid tot emigratie. Zijn zwager, Albertus C. van Raalte,
greep deze oplossing gretig aan. Zijn inspanningen om verlichting te bieden in de
zware omstandigheden van zijn geloofsgenoten, waren slechts druppels op een gloei
ende plaat. Het werd steeds moeilijker geld in te zamelen voor gezonde mannen die
werkeloos waren. Bovendien stond dit op gespannen voet met de breed aangehangen
overtuiging dat het een goddelijk gebod was dat wie werken kon voor zijn brood, dat
ook moest doen. Door de economische crisis stelden velen hun huwelijk uit. wat tot
uitspattingen leidde. De ledigheid en armoede bracht het slechtste in mensen naar
boven. Omdat de overheid niet of nauwelijks ingreep, zagen orthodoxe christenen
steeds meer belemmeringen voor de gezonde doorwerking van Gods wet opdoemen.
Een andere afgescheiden predikant, Hendrik Pieter Scholte, analyseerde de
voors en tegens van landverhuizing en concludeerde dat de balans ten gunste van
emigratie doorsloeg, niet alleen vanwege de religieuze achterstelling, maar juist ook
door de apocalyptische tijden. Bovendien benauwde de toenemende regelgeving
binnen zijn nog jonge kerkverband hem. Emigratie was geheel gerechtvaardigd,
vond hij.
De Zeeuwen lieten zich niet zo snel overtuigen. Dominee Cornelis van der
Meulen riep op tot verootmoediging en tot kritische beoordeling van de vaak mate
riële motieven en de gevolgen van landverhuizing die de lasten voor de achterblijvers
zou verzwaren.2
Boer Jannes van de Luijster stond onder invloed van Van Raalte, bij wie zijn zoon
theologie studeerde en van Scholte, die hij regelmatig ontmoette omdat Van de
Luijsters boerderij de centrale ontmoetingsplek van de afgescheidenen in Zeeland
was. Hij kwam tot de slotsom dat God door emigratie een uitweg bood uit de benar
de en uitzichtloze situatie van vooral de afgescheidenen. Waarschijnlijk rond kerst
1846 sloeg de stemming bij Van der Meulen om. De principiële rechtvaardiging van
de landverhuizing door Scholte, het daadwerkelijke vertrek van honderden geloofs-
32
ZEEUWSE EMIGRATIE NAAR AMERIKA 1840-1920