SPELLING EN HET HART VAN DE TAALGEBRUIKER
Thijs Weststrate
Het is nogal onbescheiden om als pas geabonneerd Nehalennia-lezer direct maar te reageren op een
artikel uit een van de eerste nummers die je onder ogen krijgt en dat bovendien geschreven is door
een auteur die op dialectgebied heel veel sporen heeft verdiend. Dat ik toch reageer op het artikel
van Engel Reinhoudt in Nehalennia afl. 124, komt allereerst omdat het onderwerp mij als dialect
sprekend Neerlandicus interesseert en bovendien roept de redactie via de binnenkant van het ach
teromslag op tot het insturen van bijdragen van lezers, dus dan mö 't mè meugen.
Misverstanden
In zijn artikel 'Spelling raakt het hart van de taal' noemt Reinhoudt veel zaken en laat hij een prach
tig onderzoekje zien dat mogelijkheden biedt om de verwarring over de spelling van dialectteksten
te verminderen. Mijn bezwaar tegen zijn artikel is vooral de te simpele opvatting van de spelling
van het Nederlands en de eventuele toepassing op het dialect. Het gaat bij de spelling van het
Nederlands en bij de spelling van dialect om wezenlijk andere uitgangspunten, en als je je daar
rekenschap van geeft, vermijd je misverstanden.
Te simpel
Wat Reinhoudt zegt over de spelling van het Nederlands is versimpelend, en soms zelfs te simpel.
We hebben bijvoorbeeld geen 26 letters om klank weer te geven, maar we hebben 26 lettertekens
die we in heel veel combinaties gebruiken, de omschrijving 'uitzonderingen daargelaten' doet daar
geen recht aan. Echt te simpel is het idee dat dat alfabet fonetisch werkt, dat wil zeggen dat elk teken
staat voor dezelfde klank. Juist als je beseft dat ook in het Nederlands de klankvariatie heel groot
is, is ook duidelijker hoe het spellingprobleem eigenlijk ligt.
Abstrahering
De spelling van het Nederlands is veel ingewikkelder dan ze lijkt, want die spelling doet iets heel
abstracts. Voorbeeld: we nemen Gerrie Kneteman, Jan Raas en Hennie Kuiper een vraaggesprek af
en de interviewer en zijn gasten spreken daarbij standaard-Nederlands. Als we de bandjes met die
vraaggesprekken afdraaien, beseffen we pas echt dat 'het' Nederlands niet bestaat als daadwerke
lijk gesproken taal. 'Het' Nederlands is een abstractum, en de gesproken vormen ervan zijn onge
lofelijk verschillend. De 'buitengewone rijkdom in klankkleur' die Reinhoudt hoort in gesproken
Zeeuws, is in gesproken Nederlands, of Portugees of Deens of Nepalees, wel anders maar niet min
der. In het woord 'gegeven' bijvoorbeeld zal Kneteman een schrapende g gebruiken, de slot-/; zal
ontbreken, de v gaat in de richting van de/, de lange e klinkt een beetje als ei. Bij Raas hoor je geen
schraap-g maar een klank die naar de h gaat en hij gebruikt wel een slot-/;, zijn lange e is ook
anders dan bij Kneteman. Kuiper zit er met zijn g wat tussenin, zijn -ven wordt een beetje -mbn, en
zijn e is opvallend anders dan bij zijn collega's: het klinkt bijna als een heel nasale i. Toch zullen
de lezers van het uiteindelijke krantenverslag deze verschillen niet in lettertekens tegenkomen. Dat
komt dus niet, omdat die woorden hetzelfde klonken, maar omdat we een spelling gebruiken die
verregaand abstraheert. Dat soort abstractie is eigen aan elke standaardtaal en aan de spelling van
die standaardtaal: we zien af van de weergave van lokale of individuele verschillen, want die stan
daardtaal is nu eenmaal een overkoepeling. Dat heeft onder andere het voordeel dat jouw Zeeuws-
getinte Nederlands in die abstraherende weergave zowel voor Amsterdammers als Denekampers
direct begrijpelijk is.
41