arbeiders mogen we, denk ik, veronderstellen dat de strijd om een hoger loon er
aanvankelijk strikt individueel gevoerd werd, dus in de onderhandelingen om het
aangenomen werk. Dat was daar inmiddels traditie en het is heel waarschijnlijk dat
voor deze losse arbeiders gold wat Bert Altena schreef over het werken in tarief bij de
werf 'De Schelde' in Vlissingen: 'een bond kon [zo iemand] bij het loven en bieden
niet helpen Hij kon óf de overtuiging behouden dat hij een bond niet nodig had,
óf hij voegde zich niet gemakkelijk in een bond die zijn autonomie inperkte.'"
Pas aan het eind van de Eerste Wereldoorlog of vlak erna werden de weeklonen
van de landarbeiders in Zeeland aangepast met als effect dat veel van de
bondsafdelingen weer verdwenen. De arbeiders zagen de bonden als hulpmiddel bij
het verkrijgen van voordeel in hun eigen, plaatselijke situatie en niet meer dan dat.
Niet alleen de boeren, ook de landarbeiders leefden nog in de sfeer van het
negentiende eeuwse standsbesef: je situatie moest je verbeteren door zelf actie te
ondernemen. Daarbij hoorde niet alleen het streven naar een eigen stukje grond, ook
het lidmaatschap van onderlinge verzekeringen zoals kolen- en varkensfondsen.
Vanuit die gedachte hadden de landarbeiders in Zeeland lange tijd genoegen
genomen met relatief lage lonen, tenminste als we ze vergelijken met de andere
kleistreken in Nederland. Oudere arbeiders vonden het, aldus een zegsman uit
Colijnsplaat, ongerijmd dat je van de bond een uitkering zou kunnen krijgen zonder
dat je ervoor gewerkt had. Degenen die lid werden uit principe vormden een kleine
kern die maar langzaam groeide. Het waren dan ook factoren van buiten die mede de
acceptatie van de landarbeidersbonden hielpen bewerkstelligen. In de eerste plaats het
Werkloosheidsbesluit van de overheid uit 1917, waardoor werkloze bondsleden een
hogere werkloosheidsuitkering kregen. Pas met het doorzetten van de economische
crisis in 1931 stroomden in Zeeland de gelederen van de landarbeidersbonden vol.
Het traditionele arbeidsvraagstuk in de Zeeuwse landbouw werd in de jaren dertig
natuurlijk verre overvleugeld door de economische crisis met haar werkloosheid.
Interessant is weer het verschil tussen de modernere landbouwgebieden en de regio's
waar nog traditioneler gewerkt werd. Zo werd in Walcheren het loon van de vaste
landarbeiders teruggebracht tot een ongekend laag peil - negen gulden per week in de
winter - maar tegelijkertijd werd massale werkloosheid er voorkomen. 'We proberen
hier zoveel mogelijk volk te houden', zei de baas van mijn grootvader, tevens
wethouder in Oostkapelle, een keer tijdens een raadsvergadering. In delen van de
provincie waar de bieten- en uienteelt prominent was en dus nog steeds grote pieken
in het landbouwseizoen bepalend waren, bleef de werkloosheid onder de grote
aantallen losse arbeiders echter bijzonder hoog. Waar elders de effecten van de crisis
na het midden van de jaren dertig begonnen af te zwakken, telden streken als Noord-
Beveland. Tholen, delen van Schouwen-Duiveland, het Land van Cadzand en het
Hulsterse nog tot in 1938 honderden werkloze landarbeiders. Als gevolg daarvan
waren de maatschappelijke desorganisatie en de neiging tot radicalisering er sterker
dan in het meer traditionele Walcheren. Bij deze twee termen moet u denken aan het
uitstellen van huwelijken bij gebrek aan inkomsten en aan het stemmen op de NSB of
de SDAP.12
Het arbeidsvraagstuk zelf werd in de jaren dertig nog verscherpt doordat een deel
van de Zeeuwse boeren overging tot versnelde mechanisatie en het telen van meer
arbeidsextensieve gewassen. Dat ze dat deden op het moment dat de overheid de
tarweteelt subsidieerde met de bedoeling dat daardoor meer arbeiders aan werk
OPLOSSINGEN VOOR HET ARBEIDSVRAAGSTUK
47