Van relict naar mens.
Accentverschuivingen in de volkskunde
Ton Dekker
De wijze waarop mensen met elkaar omgaan, zich kleden, eten en drinken, feestvieren
en zich vermaken is voor de meeste mensen in het algemeen zo gewoon en natuurlijk,
om niet te zeggen banaal, dat ze zich er nauwelijks van bewust zijn en geen oog
hebben voor het bijzondere karakter ervan. Die vertrouwdheid met de eigen
dagelijkse cultuur of volkscultuur is er ook de oorzaak van dat we nauwelijks
beschikken over gerichte beschrijvingen van de volkscultuur in vroeger tijden. We
moeten er ons doorgaans een beeld van construeren met behulp van historisch
feitenmateriaal, dat in de regel om andere dan zuiver volkskundige redenen
bijeengebracht en bewaard is, zoals bijvoorbeeld in reisbeschrijvingen.
De systematische, wetenschappelijke belangstelling voor de dagelijkse cultuur als
een object van onderzoek is een betrekkelijk recent verschijnsel. Pas in de loop van de
achttiende eeuw ontwikkelt zich, ook in Nederland, in verschillende nuances zoiets
als een 'etnologische blik' die de gewone dagelijkse cultuur als een eigenstandig
cultuurverschijnsel gaat beschouwen. Zo verdedigt Van der Schelling zijn studie over
de eetgewoonten in 1732 tegen het mogelijke verwijt van beuzelarij door er op te
wijzen dat het dagelijks leven grotendeels uit dergelijke beuzelingen bestaat.1
Deze beuzelingen van het dagelijks leven ondergingen rond 1800 een
fundamentele opwaardering doordat men ze ging beschouwen als authentiek
nationaal cultureel erfgoed, rechtstreeks voortkomend uit de nationale volksziel. We
zien dit het eerst gebeuren bij de orale literaire cultuur, de mondeling onder het volk
circulerende liederen en verhalen. Johann Gottfried Herder (1744-1803) bestempelt
ze als de authentieke poezie van het volk Stimmen der Völker in Liedern (1778-
1779)). Ze worden gekenmerkt door spontaniteit en gevoel en zijn hierdoor superieur
aan de elitaire kunstpoëzie. Bovendien krijgen ze door hun binding aan de volksaard
een nationale betekenis. Het is volgens deze gedachtengang alleen maar logisch dat
dit als authentiek beschouwde erfgoed zich in zijn meest zuivere vorm op het
conservatieve platteland zou hebben gehandhaafd, omdat dit nu eenmaal minder dan
de steden is blootgesteld aan vreemde en moderne invloeden van buiten.
Organisatie van de volkskunde
De gebroeders Grimms gingen een stap verder door dit orale erfgoed, met name de
sprookjes en sagen die zij kort na 1800 systematisch begonnen te verzamelen, als
verdwijnend relict van en daarmee tevens als bron voor de kennis van de Germaanse
mythologie op te vatten.2 Bovendien gingen zij ook rituelen, feesten en
geloofsopvattingen als even zovele culturele relicten van de vroegere heidense cultuur
in hun onderzoek betrekken. In de loop van de negentiende eeuw werd het werkterrein
van de volkskunde uitgebreid met de materiële cultuur, onder andere boerderijen,
klederdrachten, sieraden en woninginrichting. Allemaal zaken die men primair
beschouwde als onderdelen van een verdwijnende volkscultuur. Deze werd daarmee
tot een historische enclave binnen de eigentijdse cultuur verklaard, gesitueerd op het
4
GEWOON EN TOCH BIJZONDER