Schouwen-Duiveland wijkt helemaal af van het patroon van emigratie. Bijna 2.000 Duivelanders vertrokken in de vroege periode, maar hun aantal nam geleidelijk af, tot slechts een paar honderd in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog. De landbouwcrisis van de jaren 80 en 90 leidde niet tot een toename van emigratie. De beperkte afhankelijkheid van de tarwe, de aanwezigheid van alternatieven in het dichtbij gelegen Rotterdam en de variatie van de eigen economie waren daar debet aan. Net als Yerseke, had Bruinisse banden met het bovengenoemde West Sayville, waar de visserij kon worden voortgezet. Grafiek 7: Aantal emigranten uit Schouwen-Duiveland 1839-1918 2000 1600 1200 800 400 0 1839-1858 1859-1879 1880-1900 1901-1918 De periode 1900-1920 In de volgende artikelen in dit nummer richt de aandacht zich op de periode 1900-1920. De keuze voor deze periode werd ingegeven door de huidige stand van zaken. De Amerikaanse historicus Robert P. Swierenga maakte lijsten van de emigranten tot 1880, vrijwilligers onderzochten de emigratie voor diverse Zeeuwse regio's tussen 1880 en 1920, maar Walcheren, Oost Zeeuws- Vlaanderen en Tholen/Philipsland vielen buiten dit onderzoek. Met Schouwen vertegenwoordigen deze regio's de vier windstreken in Zeeland. Deze periode is al voor de provincies Brabant en Friesland onderzocht. Met Zeeland, steeds vertegenwoordigd in de top drie van emigratieprovincies, is het mogelijk om het beeld van de emigratie in het begin van de twintigste eeuw te reconstrueren. Vier studenten van de Open Universiteit, G. Filius, J. Blaas, W. Groenveld en G. Meijerink onderzochten in nauw onderling overleg de emigratie uit die regio's voor de jaren 1900-1920.15 De periode hangt inhoudelijk samen omdat ze volgt op de landbouwcrisis van 1880-1900, omdat internationaal gezien deze jaren het hoogtepunt van het aantal emigranten bevatten, omdat de effecten van de Eerste Wereldoorlog hier zichtbaar werden en omdat de emigratie na 1921 aan banden werd gelegd. De periode wordt ook beschouwd als overgangsfase van een groepsgewijze landbouwmigratie naar individuele arbeidsmigratie.16 De vraag naar de zichtbaarheid van dit omslagpunt wordt gesteld in de vier artikelen. Wie op de bronnen uit de tijd zelf afgaat, zou emigratie over het hoofd zien. Een onderzoeksrapport over de economische toestand van de arbeiders dat in 1908 werd gepubliceerd, zocht expliciet naar de relatie tussen het gebrek aan landbezit en de 'trek der arbeiders' (zowel binnen- als buitenlands) en de meeste rapporteurs negeerden de vraag of concludeerden al snel (over Zeeuws-Vlaanderen). 'Het in gebruik hebben van grond oefent niet veel invloed uit op den trek, vooral niet wanneer 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2002 | | pagina 14