sprake is van naar Amerika te gaan.'17 De verslagen over alle regio's meldden dat de trek naar Amerika weinig voorstelde. Wie daaruit concludeert dat er geen sprake was van emigratie ziet over het hoofd dat er ook anderen dan arbeiders emigreerden. Die verdeling in verschillende niveaus van welvaart is ook onderdeel van het onderzoek geweest. Duidelijk is dat niet de allerarmsten emigreerden, maar dat iedere sociale groep eigen overwegingen had om zich in een ander land te vestigen. Dit gegeven wordt het meest zichtbaar in Walcheren, waar het aantal behoeftige emigranten in de periode 1880-1900 ongeveer een kwart was en in de volgende twee decennia daalde tot slechts 8 procent.18 Methoden Officiële statistische overzichten van landverhuizing stemmen niet altijd met elkaar overeen in de omvang van de emigratie: schattingen, verschrijvingen, incomplete overzichten, verschillen tussen tellingen bij plaats van vertrek en van aankomst, leiden tot verschillende getallen. De onderzoeksters van de Open Universiteit gingen daarom terug naar de originele bronnen, de bevolkingsregisters. Ze worstelden met de vraag wie als landverhuizer mocht worden aangemerkt. Ze vonden tal van pendelaars en remigranten en landverhuizers die nooit werden geregistreerd. Getallen geven echter beperkte informatie. De onderzoeksters raadpleegden daarom aanvullende bronnen: streekgeschiedenissen, kerk- en geboorteregisters, kranten, gemeenteraadsnotulen, passagierslijsten, brievencollecties, belastingregisters en waren uiterst vindingrijk in het ondervragen van familieleden van emigranten. Daardoor kwamen veel gegevens boven tafel over de lotgevallen van de weggetrokken Zeeuwen. De belangrijkste conclusie is dat de regionale benadering aantoont dat het ogenschijnlijk stabiele provinciale emigratiepatroon, op lokaal niveau vol beweging en variatie zat. Het artikel over Schouwen-Duiveland geeft een goed beeld van de ontwikkelingen in de regionale economische omstandigheden. Het effect van de landbouwcrisis van de vorige twee decennia was al uitgewoed. De verschuivingen in de landbouw, visserij en nijverheid leidde tot verschillende stromen emigranten. Van Burgh is bekend dat er tussen 1900 en 1907 meer mensen naar Rotterdam vertrokken dan naar Amerika. De beschrijving van Midden Zeeuws-Vlaanderen toont hoe de arbeidsuitwisseling met België en de opkomst van de industrie in Temeuzen de uitstroom overzee beïnvloedde. Daardoor trad er een verschuiving op van emigratie van het platteland naar niet-agrarische emigratie. Bovendien laat deze streek goed de verschillen zien tussen protestant en katholiek. De emigratie van katholieken kwam later op gang, had een agrarische achtergrond, leidde tot industriële bestemmingen en kende daardoor andere pieken en dalen, die meer overeenkwamen met hun Vlaamse geloofsgenoten dan met hun protestantse landgenoten. De bijdrage over Walcheren illustreert de trend naar arbeidsmigratie het best. Slecht 10 procent van de Walcherenaren had een achtergrond in de landbouw. Uit bewaard gebleven correspondentie blijkt het proces van wikken en wegen en de druk op de achterblijvers om ook te vertrekken. Het onderzoek over Tholen en St. Philipsland ten slotte laat zien hoe gevarieerd de motieven waren en hoe de relatie met de achterblijvers in stand bleef. Onafhankelijk van de economische trends hadden persoonlijke motieven of ernstige conflicten een grote invloed op de beslissing. Emigratie was een geaccepteerde oplossing geworden. De onderzoeksresultaten bevestigen de omslag naar een arbeidsmigratie, al is dat afhankelijk van de aanwezigheid van industrie in de omgeving. Walcheren en Midden Zeeuws-Vlaanderen hadden meer industrie en telden daardoor minder agrarische emigranten dan Schouwen en Tholen. Op Tholen reisden 25 van de 47 volwassenen niet in gezinsverband. Op Schouwen lagen de verhoudingen op 153 alleenstaanden van de 259 volwassenen, Walcheren telde er 210 van de 451 en Midden Zeeuws- Vlaanderen 132 van de 372 volwassenen. Het aandeel alleenstaanden 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2002 | | pagina 15