werden hierdoor aangetrokken. De eigen financiële situatie was vaak minimaal, in Amerika zou het
beter zijn en door emigratie zou men herenigd worden met de familieleden, die men in emotioneel
en sociaal opzicht miste en die het in Amerika 'beter' hadden.
Bij emigrerende mannelijke vrijgezellen speelt vaak mee dat men het strenge ouderlijke gezag de
rug wilde toekeren. Deze jonge mannen vertrokken meestal in groepsverband. Zucht naar avontuur
zal daarbij ook een rol gespeeld hebben. Jonge ongehuwde vrouwen reisden vaak na enige tijd hun
vriend of verloofde achterna om te trouwen nadat de man gesetteld was.
Het Walcherse platteland kende in deze jaren behalve de grote ook erg veel kleine, vaak te kleine
boeren. Dagelijks werkten zij hard en lang met het hele gezin. Ondanks dat was het leven vaak
uitzichtloos, de bedrijfjes waren te klein om alle monden te voeden, laat staan dat voldoende
kapitaal vergaard kon worden voor de oudedagsvoorziening.
Contact per brief
In het bevolkingsregister van de Gemeente Zoutelande van de periode 1900-1920 vond ik twee
gebroeders Leijnse uit een gezin van acht kinderen, die respectievelijk in 1906 en 1909 naar Noord-
Amerika emigreerden. In Grijpskerke kwam ik in contact met mevrouw P.J. Geertse-Leijnse, de
dochter van Simon Leijnse. Simon was één van de broers die destijds in Zoutelande achterbleef.
Mevrouw Geertse correspondeert nog steeds met haar nichtje in Amerika, een dochter van
Bartholomeus (Bart), die in 1909 naar Amerika vertrok.
De familie Leijnse is in 1893 vanuit Middelburg verhuisd naar de buurtschap Boudewijnskerke bij
Zoutelande waar een boerderij gepacht werd. In Middelburg woonde de familie op een gepachte
boerderij bij 't Torentje, dat is in het gebied achter de huidige woonwijk Dauwendaele, aan de
Torenweg. In Middelburg was er voor het grote gezin geen toekomst meer maar ook in Zoutelande
waren het moeilijke jaren. Mevrouw Geertse vertelt:
Je moet je voorstellen dat de landarbeiders dagenlang samen op het land aan het werk waren.
Het werk was vaak eentonig en tijdens de werkzaamheden vertelde men elkaar verhalen. Deze
verhalen gingen ook wel over het leven in Amerika waarover men gehoord had. Regelmatig
vertrokken er families die in Amerika een goed bestaan in de landbouw vonden. Deze families
schreven brieven naar huis en boden vaak ook aan een ticket te sturen aan een verwant of
familielid zodat deze over zou kunnen komen.
Op 13 januari 1906 vertrekt Marinus Leijnse naar Sheboygan in de staat Wisconsin, Noord-
Amerika. Het leven op de boerderij van zijn ouders valt hem zwaar en hij heeft op Zoutelande nooit
kunnen aarden. Voor de landbouw zijn het slechte jaren geweest op Walcheren. Marinus' ouders
zijn het niet eens met zijn vertrek, maar hij brengt het geld voor de overtocht bijeen door te vissen,
te stropen en de Zeeuwse knopen van zijn klederdracht te verkopen. Bovendien spaart hij geld uit
door met een vrachtboot over te steken en tijdens de tocht te werken. Marinus is bij zijn vertrek 24
jaar oud en ongehuwd. In Sheboygan vindt hij werk als melkknecht op de boerderij van de van
oorsprong Engelse familie Lunkwil. Op deze boerderij werkt ook een P. Boogaard, die een kennis
is van Marinus. Ook een tante van Marinus, mevrouw Jasperse-Leijnse woont in de buurt. Zij is
vanuit Zuid-Beveland naar Sheboygan geëmigreerd en had eerder brieven geschreven naar de
familie in Zoutelande. Eenmaal in Amerika aangekomen leeft Marinus nog erg mee met de situatie
thuis, waar vader Leijnse regelmatig probeert nog land bij te pachten om extra inkomsten te
verwerven. Op 27 mei 1906 schrijft Marinus aan zijn broer Simon, die een jaar jonger is dan hij:
Ik ontving gister een schrijven van u als ik zou gaan eeten lag er een briev in mijn bord. Ik had
er den heelen week al een verwacht om dat het weer tijt van inpachten was en dat is een dag van
38