EMIGRATIE VANUIT THOLEN EN SINT-PHILIPSLAND NAAR NOORD-AMERIKA TUSSEN 1900-19201 M.C. Filius De negentiende eeuw In de negentiende eeuw begon ook vanuit Tholen en Sint-Philipsland de grote trek naar Noord- Amerika. Het waren niet de eerste emigranten want onder anderen de voorouders van de beroemde Amerikaanse presidenten Theodore Roosevelt en Franklin D. Roosevelt waren afkomstig uit onze provincie Zeeland, hoogstwaarschijnlijk uit het dorp Oud-Vossemeer.2 In totaal emigreerden tussen 1840 en 1900 tenminste 1171 personen van Tholen en Sint-Philipsland. Dit is het aantal emigranten dat geregistreerd staat, waarschijnlijk zijn er meer vertrokken. Die drang tot emigratie ontstond soms uit zucht tot avontuur, maar meestal werd men gedwongen door de omstandigheden. Die konden zijn van religieuze, sociale en economische aard, of soms was er een veelvoud aan motieven. De bewoners van de eilanden waren overwegend protestant, slechts in Oud-Vossemeer en het stadje Tholen waren kleine kernen van rooms-katholieken. Deze protestanten waren zeer kerks, hielden zich strikt aan de zondagsheiliging, waren gezagsgetrouw, sober levend en wars van uiterlijk vertoon. Desondanks verlieten in de negentiende eeuw velen de Nederlandse Hervormde Kerk. Toen die kerk de hulp van de overheid inriep om hen onder dwang terug te laten keren, had dit verscheurde gemeenschappen en verstoorde familieverhoudingen tot gevolg. Omdat van Amerika de roep uitging dat er vrijheid van godsdienst was gingen velen op zoek naar die vrijheid. Naast godsdienstige noopten ook andere problemen tot emigratie. De sociale toestanden waren, vooral voor de arbeiders, erbarmelijk, de gezinnen groot, de huizen klein, de scholen overvol, met een slechte gezondheidszorg en onhygiënische toestanden. Voor de veldarbeiders was er 's winters geen werk en dus geen inkomen. De bevolking had zich binnen een eeuw verdubbeld, grotendeels door geboorte overschot. Een voorbeeld van kinderrijkdom geeft Zuurdeeg in zijn publicatie over Sint-Maartensdijk: 'In het begin van de negentiende eeuw hadden alle 130 leerlingen les in één ruimte die bestemd was voor 106 leerlingen. In de winter propte men er 230 leerlingen in. Het was in 1839 reeds meermalen gebeurd dat 30 a 40 leerlingen de school moesten verlaten wegens gebrek aan zuurstof. Sommigen van hen moesten geheel bewusteloos naar huis worden gedragen.'3 Op economisch gebied was de toestand wisselend. De landbouw had altijd te kampen met hoge waterstand, windmolens hielpen niet maar het in 1900 geplaatste stoomgemaal gaf enig soelaas, Tot ongeveer 1870 was de meekrapindustrie een belangrijke bron van inkomen. In Sint-Annaland woonden de vakmensen, het waren veel gevraagde seizoenwerknemers van meestoven in Holland, Zeeland en België. De visserij was lange tijd een goed bestaansmiddel, doch had veel concurrentie van Bergen op Zoom en Axel. De opkomst van de mossel- en oesterkwekerijen aan het eind van de eeuw was vooral voor Tholen hoopgevend. De akkerbouw kreeg echter te kampen met mededinging door invoer van goedkoop buitenlands graan. Emigratie gaat in golven. Stokvis onderscheidt er vier, 1846-1857, 1865- 873, 1880-1893 en 1903- 1914. Twee van deze golven zijn te onderscheiden in het emigratiepatroon van deze eilanden, nl. de periodes 1865-1873 en 1880-1893.Opvallend is hierin het aandeel van de gemeenten Sint- Philipsland, Oud-Vossemeer en Sint-Annaland. Uit onderzoek van deze laatste twee plaatsen kwam naar voren dat de reden van vertrek uit Oud-Vossemeer voornamelijk om godsdienstige redenen was met daarnaast ook economische motieven. Uit Sint-Annaland ging het vooral om de 47

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2002 | | pagina 49