DE GEEST IN DE KRUIK
Een Zeeuwse vertaling van "f Vuufde Evangelie''
Jezus zei: Je md naè den eêuwig levenden zoeke sint a je leeft. Wan a je n wil gaè zoeke a je dood
bin, dan ka je 't nie mi.
Hans de Vos
Op een dag in december 1945 vertrokken drie Egyptische broers met hun kamelen en
kameeldrijvers vanuit hun woonplaats Al-Qasr in de buurt van de stad Nag-Hammadi naar het
gebergte Jabal al-Tarif om daar te gaan delven naar vruchtbare teelaarde. Deze aarde hadden zij
nodig voor hun akkerland, dat zij onlangs hadden geërfd van hun vermoorde vader Ali al-Samman.
Vlakbij het dorpje Hamra Dum stapten de broers af, en staken ze hun spaden in de grond. Na een
tijdje stuitte de oudste broer. Muhammad genaamd, onverwachts op een grote aarden kruik. Hij
stopte met zijn graafwerk om rustig te kunnen nadenken. Het was duidelijk een heel oude kruik, die
daar met opzet was begraven. Misschien bevatte zij goud, en dan zouden de broers in één klap
schatrijk worden. Maar er zou ook een geest in kunnen huizen, en dan zou het stukslaan van de
kruik hun wellicht duur komen te staan. Muhammads hebzucht won het uiteindelijk van zijn angst;
hij hief zijn spade, sloeg uit alle macht op de kruik om tenslotte te ontdekken dat er in de kruik
alleen wat oude boeken zaten. Lichtelijk teleurgesteld keerden de broers 's avonds huiswaarts, en
zij legden de dertien meegebrachte boeken op een stapel naast het fornuis.
Ongeveer een maand later werden de gebroeders al-Samman getipt over de identiteit en de
verblijfplaats van hun vaders moordenaar. Meteen trokken ze er met hun hakmessen op uit, ze
overmeesterden de verdachte terwijl deze sliep en hakten zijn lichaam in stukken. Geheel volgens
de traditie van de Egyptische bloedwraak rukten ze hem het hart uit het lijf, en aten het rauw op. Ze
maakten zich geen zorgen over een veroordeling, want de moordenaar was bij de plaatselijke
bevolking bepaald niet geliefd, dus er zou niemand komen getuigen. Maar eenmaal thuisgekomen
begon Muhammed zich ongerust te maken over de oude boeken. Bij een eventuele huiszoeking
zouden ze vast en zeker in beslag worden genomen, terwijl hij ze eigenlijk graag had willen
verkopen. Daarom besloot hij om de boeken onder te brengen bij vrienden en kennissen, en ze via
hen alsnog in de handel te brengen. Hij ontdekte dat er nog slechts elf boeken over waren; de andere
twee waren door zijn moeder gebruikt voor het opstoken van het fornuis.
In oktober 1946 bereikte het eerste boek de Egyptische hoofdstad Cairo, waar het de aandacht trok
van de curator van het Koptisch Museum. Deze kocht het boek en liet het onderzoeken door twee
Franse geleerden. Het bleek te gaan om een zestienhonderd jaar oude lederen band, met daarin een
vijftal samengebonden boeken van filosofische en religieuze aard. Het gerucht ging dat er nog meer
van dergelijke codices waren, en vol enthousiasme ging de curator op weg om ook de rest naar het
museum te halen. Maar twee antiekhandelaren, een Belg en een Cyprioot, waren hem vóór. De
eerstgenoemde werd aangeklaagd voor smokkel van oudheden, maar hij overleed vóór hij kon
worden veroordeeld. Zijn codex werd in 1952 door zijn weduwe verkocht aan de Nederlandse
hoogleraar Gillis Quispel, die destijds optrad als gezant van de Bollingen-stichting van Carl Gustav
Jung. De antiekhandelaar uit Cyprus had de overige negen codices in bezit. Na drie jaar
onderhandelen kwamen ze uiteindelijk alle negen terecht in het Koptisch Museum in Cairo.
Intussen was professor Quispel één van de weinige westerse geleerden die volop in de gelegenheid
was geweest om het gevonden materiaal te bestuderen. Hij was erg onder de indruk van de boeken
23