TWAALF GOUDEN DUKATEN UIT SLUIS A.C.J. Willeboordse Op 8 januari 1946 werden onder tamelijk duistere omstandigheden te Sluis twaalf gouden dukaten gevonden. Over de plaats waar de dukaten gevonden waren deed de vinder nogal onduidelijk. De ene keer sprak hij over de ruïne van het 14de-eeuwse belfort, dat wil zeggen het door de oorlog verwoeste stadhuis van Sluis, de andere keer over de 17dc-eeuwse stadswallen. Nu eens had hij het over een toevalsvondst buiten werktijd, dan weer over opgegraven voorwerpen tijdens grondwerkzaamheden. Soms sprak hij van dukaten als oppervlaktevondsten, dan weer had hij ze aangetroffen in een diepe kuil. Logisch dat de politie, aan wie hij zijn vondst gemeld had, de zaak niet vertrouwde. Op een claim van de vinder - na ruim een jaar had niemand zich gemeld als eigenaar - begon deze daarom een rechercheonderzoek. Dit leverde weinig meer op dan het advies aan de burgemeester van Sluis om de dukaten niet terug te geven, maar in bewaring te houden. Omdat ze echter niet eeuwig in de kluis van een politiebureau konden blijven liggen verzocht burgemeester Aemoudts de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om advies. Dit leidde tot allerlei toestanden van juridisch getouwtrek, wisselende en contrasterende wetsinterpretaties, administratieve vertragingen, competentieproblemen, taxatieperikelen (de taxatie werd uitgevoerd door H. Enno van Gelder) en onenigheid over een eventuele aankoop. Uiteindelijk kwam er pas in september 1953 duidelijkheid over de status en de toekomst van de munten toen de gemeente Sluis in de gelegenheid was ze voor een bedrag van fl. 1000,aan te kopen. Daarmee was 'de zaak van de Sluise goudschat' nog niet achter de mg. Dat was pas het geval in juni 1954, toen de ontdekker, Frans Kayser uit Hulst, een beloning voor zijn vondst ontving. Hij had er bijna 814 jaar op moeten wachten. Het verhaal van de vondst, het bestuurlijke, juridische en ambtelijke geharrewar en de afwikkeling, dat we hierboven slechts kort hebben samengevat, werd eerder beschreven in het Zeeuws TijdschriftWat ons hier interesseert is om welke munten het gaat. Zijn ze inderdaad zo bijzonder dat er zo lang over gesteggeld moest worden? En zijn ze zo waardevol als Van Gelder beweerde? De waarde(n) De twaalf dukaten zijn inderdaad bijzonder en waardevol. In de eerste plaats om hun intrinsieke waarde, dat wil zeggen vanwege het materiaal. Ze zijn alle van bijna zuiver goud, meer dan 2314 karaats. Daarnaast is er de kwaliteits- en conserveringswaarde, met andere woorden de staat en conditie van de munten (bepaald door de technische afwerking, slijtage, e.d.). Deze is goed tot uitstekend. Daarbij komt nog de zeldzaamheidswaarde. Eén munt is bijvoorbeeld zeldzaam, een ander zelfs hoogst zeldzaam. Belangwekkender is echter de historisch-numismatische waarde, waar we het verderop nog over zullen hebben. Al deze waarden zijn, samen met factoren als 'mode', populariteit en de wet van vraag en aanbod, weer bepalend voor de marktwaarde. Uiteraard is dat aan nogal wat schommelingen onderhevig. Hoeveel de twaalf munten op dit moment in financiële zin waard zijn is niet bekend, maar het zal ongetwijfeld een veelvoud zijn van het bovengenoemde aankoopbedrag. Natuurlijk is de historisch-numismatische waarde het boeiendst. Stuk voor stuk vertelt elk van de munten zijn eigen fascinerende verhaal. En dat in velerlei facetten. Want wat valt er allemaal niet aan interessants te weten over (de ontwikkeling van) hun vormgeving, de uitgifte, gebruik en politiek-economische rol. Het is verleidelijk dat verhaal ook te vertellen. Maar dat is in zijn algemeenheid elders reeds gedaan en zou deze bijdrage bovendien al te lang maken. In plaats daarvan, wat betreft de munten enkele algemeenheden en met name enkele onderlinge overeenkomsten. Vooral dat laatste zou misschien iets kunnen vertellen over het hoe en waarom van de vondst in Sluis. 2

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2003 | | pagina 4