enkele teksten van literaire aard.
De Damse schrijver Jacob van Maerlant (c. 1230-c. 1296) is de eerste die iets over speellieden in
zijn woonplaats meedeelt en wel op een zeer afkeurende manier. Maerlant had een grote
bewondering voor de kerkvaders en latere kerkelijke geleerden en deelde hun morele veroordeling
van speellieden. Op meerdere plaatsen getuigt hij van zijn misprijzen over minstrelen, bijvoorbeeld
in Der Naturen Bloeme van c. 1266, waar hij hen vergelijkt met de gaai die iedereen bespot:
'Garrulus dit dinct mi vele
Bedieden some menestrele
Die altoes sijn onghestade
Ende callende vroe ende spade
Vele boerden, vele lueghen
Ende conterfeten dien si moeghen.'
'Een gaai is volgens mij (het zinnebeeld van)
Bont uitgedoste muzikanten
Die niet te vertrouwen zijn
En de hele dag
Allerlei fabeltjes en leugens vertellen
En belachelijk maken wie ze maar kunnen.'68
Het is duidelijk dat Maerlant zijn pijlen hier niet of niet alleen richt op instrumentalisten, maar ook
op speellieden die liederen voordroegen en zichzelf daarbij begeleidden op bijvoorbeeld een rebec
(middeleeuwse viool), vedel, ghiteme of trom. Elders in zijn boeken vaart hij ook uit tegen de
rijken; zij schenken geen aalmoezen of giften aan rechtschapen armen, maar aan 'die menestrele die
men nu ghevet al te vele' voor hun wufte amusement. In de Wapene Martijn foetert hij nog eens
tegen de loze woorden van ijdele minstrelen, wier 'tongheplatte smelten alse sneeclatte'
(sneeuwballen).69 Hij zegt dat overigens niet alleen tegen zijn Damse lezers of toehoorders van zijn
geschriften, maar tegen een veel breder publiek: de (plattelands)adel en het stadspatriciaat in
Brugge, het Brugse Vrije en zelfs Zeeland, Holland en Brabant.70
Maerlant deelt in de inleiding van zijn zojuist geciteerde Der Naturen Bloeme mee dat ene Willem
Utenhove, een priester uit Aardenburg (rond 1250) een Bestiaris, een boek over beesten, geschreven
had. Enkele neerlandici hebben gemeend dat twee fragmenten van dit werk bewaard zijn gebleven.
De fragmenten zijn getiteld Die Beestearis en tellen bijna 200 verzen. Het is niet zomaar een
bestiarium, maar een zeer specifieke variant daarvan, een zogenaamde bestiaire d'amour. In Die
Beestearis is een verliefde man aan het woord, die ons iets vertelt over het uiterlijk en het gedrag
van verschillende dieren. Deze eigenschappen kunnen geïnterpreteerd worden als symbolen van
bepaalde liefdessituaties en -thema's. Uit het eerste deel van het eerste fragment blijkt dat de man
een vrouw van zijn liefde heeft trachten te overtuigen door voor haar te zingen. Tevergeefs, want
'dat singhen dat heift lettel ievroemt' (weinig gebaat). Hij verwijst bij dieren als de krekel,
nachtegaal, zwaan en hond veelvuldig naar zingen en ook naar 'arpenene', 'arpenspel', 'fluten ende
tamburen'. Het zal waarschijnlijk wel niet meer uit te maken zijn of we met een zingende en
spelende 'amateur-muzikant' of een speelman te maken hebben. Evenmin is duidelijk of Die
Beesfeam-fragmenten gelijkgesteld mogen worden met de Bestiaris van Willem Utenhove.71 Maar
dat ook middeleeuwse musici door bestiaires d'amour beïnvloed werden staat vast.72
1. 'Dits .1. redene waerbij
Deise dichte beginnen sij;
Dat singhen dat heift lettel ievroemt.
Als eens dier dinc soe wel becomt
5. Dat niet beiaghet dat mach eyten,
Dat singhen dat hem doet vergheiten,
Dats die crekel; want sine maniere
Es dat hie gheme es bij den viere.
'Dat is een reden waarom
Ik aan dit gedicht begonnen ben
Omdat zingen weinig heeft gebaat
Net zoals het zo'n wezen overkomt:
Als er niet op gejaagd wordt, kan hij eten (,maar)
Door het zingen vergeet hij dat;
Zo'n dier is de krekel, want zijn levenswijze
Is dat hij graag bij het vuur is.
16