EEN WARM HART VOOR HET ZEEUWS
Openingstoespraak van Commissaris van de Koningin drs. W. van Gelder op de Dialectdag
in Kapelle, 18 oktober 2003
Het is niet de eerste keer dat ik hier in Kapelle samen met u de Dialectdag van de Zeeuwsche
Vereeniging voor Dialectonderzoek bijwoon, en u weet ondertussen allang dat ik het Zeeuws een
warm hart toedraag. Al in 1996 heb ik opgeroepen om het Zeeuws meer te gebruiken in allerlei
omstandigheden. Dat dit enige reactie teweegbracht, is u ook niet onbekend en het blijkt nog altijd:
in het dialectprogramma van Elsa van Hennon op Omroep Zeeland op zaterdag van 12.00 tot 13.00
u werd er enkele weken geleden nog eens naar verwezen door een Zeeuwse wethouder. Omdat niet
iedereen uit de gemeenteraad Zeeuws kende, hadden ze toen geen gemeenteraad in het Zeeuws
gehouden. Dat dit voorstel nog steeds aan de oppervlakte komt, wijst erop dat het gebruik van
streektaal nog altijd een belangrijk gegeven is in onze maatschappij, en dat zei die wethouder ook
- als mensen hem aanspraken in het dialect, dan antwoordde hij ook in het dialect, het dialect is
immers de moerstaal, de taal van het hart. Misschien moeten we daar bij burgemeestersverkiezingen
wat meer aandacht aan besteden? Ik ben ervan overtuigd dat de wil om te communiceren in de
streektaal onverwachte deuren kan doen opengaan.
Een dag als vandaag bewijst dat er nog veel aandacht is voor het Zeeuwse dialect en ook voor
andere dialecten. Op regionaal vlak is dat ook in heel Nederland te merken en is daar zeker resultaat
van te zien.
Het verwondert me dan ook steeds opnieuw dat de centrale overheid nauwelijks openstaat voor deze
vorm van culturele identiteit. Sterker nog, een aantal nationale overheden, zoals Frankrijk, hebben
die regionale diversiteit zelfs onderdrukt.
Op Europees niveau daarentegen is er wel meer aandacht voor regionale identiteit en streektalen.
Het grote Europa vindt culturele diversiteit belangrijk en de Raad van Europa heeft in dat kader in
1992 het Europese Handvest voor regionale en minderheidstalen op tafel gelegd. Dit handvest
vraagt de lidstaten om hun regionale en minderheidstalen te erkennen. Zo kunnen de lidstaten en
Europa samen een wezenlijke bijdrage leveren voor het instandhouden en het bevorderen van
regionale talen, ertoe bijdragen dat er een positievere attitude ontstaat tegenover streektalen en
minderheidstalen, dat de vooroordelen de kop worden ingedrukt, dat jongeren over hun taal
informatie krijgen via lespakketten enzovoort. Europa bevordert in dit handvest daarmee de
culturele en taalkundige diversiteit in de diverse lidstaten.
Op nationaal niveau denkt men daar blijkbaar anders over; het lijkt wel alsof men na de kamerbrede
aanneming van het handvest bang is dat de streektalen het Nederlands willen verdringen, wat
natuurlijk helemaal niet de bedoeling is of kan zijn. Het Europese handvest noemt dat zelfs heel
nadrukkelijk. Het Handvest benadrukt vooral de waarde, de culturele diversiteit, de culturele
rijkdom van deze talen. Nogal vaak nemen mensen die het handvest niet kennen het woord
standaardisering in de mond. De erkende streektaal zou een soort standaardstreektaal zijn, en dat is
helemaal niet de bedoeling: er komt geen standaard-Limburgs of standaard-Zeeuws.
Wat houdt de overheid eigenlijk tegen om hieraan mee te werken? Heeft dat te maken met het
nationale eenheidsgevoel. Is dat er nog wel? Misschien moet de overheid eens nagaan of
Nederlanders zich nog wel Nederlander willen of kunnen voelen. Voelen we ons niet eerder Zeeuw,
Limburger, Drent, Amsterdammer? En is daarom dat regionale gevoel veel sterker dan het
2