Voor het gewone bootsvolk kwam de man, gestoken in fraaie kledij en in het gezelschap van een
lijfwacht bestaande uit meerdere personen en enige privékoks, die zich aan dek nauwelijks staande
wisten te houden, slechts lachwekkend over. Deze, in de eerste decennia van de Opstand
opgedrongen admiralen werden door de Zeeuwse bestuurders schouderophalend aanvaard, terwijl
de Zeeuwse rebellenkapiteins tevergeefs hun ongenoegens uitten over de onbekwaamheid van de
man in kwestie als leider van de vlootzaken.
Direct na 6 april 1572, toen de Spanjaarden uit Vlissingen en Veere waren verjaagd, werd schipper
Ewout Pieterszoon Worst als admiraal van de Zeeuwse vloot aangesteld. Zijn strijdmakkers hadden
hem als hun leider benoemd. Na zijn dood, kort na het begin van de Opstand, bekleedde zijn zwager
Bouwen Ewoudszoon deze functie. Daarna greep Prins Willem in en herstelde de traditie om een
man van adel als admiraal aan te stellen. Dit was de jonker Lodewijk van Boisot. Er was echter
altijd een man van de praktijk als vice-admiraal aangesteld. Bekende Zeeuwse vice-admiralen
waren Jan de Moor en Cornelis Claeszoon. De Zeeuwse kapiteins waren echter weinig ingenomen
met hun adellijke admiraal. Ondanks de verdiensten van Boisot hebben de Zeeuwse bevelhebbers
tweemaal Evert Hendrikse, de stamvader van de Evertsens, naar voren geschoven om hun admiraal
te zijn. De Prins gaf aan deze wensen geen gehoor en na het sneuvelen van Boisot in 1576
benoemde hij een eveneens omstreden admiraal jonkheer Willem Blois van Treslong. Nog
nadrukkelijker dan Boisot werd deze voormalige watergeus door de kapiteins afgewezen.8
Voor hem in de plaats werd in 1585 Justinus van Nassau, bastaardzoon van Prins Willem van
Oranje, aangesteld. Omdat hij geen ervaring in zeezaken had werd hij voorzien van een tweetal
adviseurs. Zolang de Zeeuwse schepen op de binnenwateren opereerden, voldeed hij wel. Toen
echter de activiteiten van de Zeeuwse oorlogsschepen zich naar de Vlaamse kust verplaatsten, vond
de admiraal dat zijn verplichtingen niet strookten met zijn vatbaarheid voor zeeziekte. Ook nadat
Justinus in 1601 zijn admiraalsambt had neergelegd, bleef men zijn opvolgers onder de adel zoeken.
De nu aantredende jonker Willem de Soete, heer van Haultain, was 'een jammerlijke keuze', zo
merkt de historicus Duyck schamper op. 'Want wie was nu Haultain? Een baardeloze knaap, met
de zee volkomen onbekend'. Deze werd weer in 1627 vervangen door jonker Philips van Dorp.
edelman uit een oud Hollands geslacht en geboren op Tholen.9
Luitenant-admiraal Philips van Dorp
In een beschouwing over het aanstellingsbeleid van de stadhouders, de Staten-Generaal en de Staten
van Holland, speelt deze omstreden Van Dorp een niet geringe rol. Het was zelfs Poelhekke, mogen
we hem een landhistoricus noemen, die zich verbaasde over het handhaven van deze gunsteling van
Frederik Hendrik en onbekwaam vlootvoogd Van Dorp. Van Dorp maakte zich in korte tijd in
Zeeland onbemind. In Veere trachtte een woedende menigte hem op 2 december 1627 scheldend en
vloekend te lijf te gaan.
Door de Zeeuwen werd deze jonker als hun luitenant-admiraal in 1629 ontslagen. Ondanks hun
oranjegezindheid en de goede contacten met de stadhouder werd, in het belang van de strijd tegen
de Duinkerkers, dit besluit genomen. Piet Hein werd in datzelfde jaar zijn opvolger en bracht onder
meer orde op de vloot betrokken bij de bewaking van de Vlaamse kust. Zijn luitenant
admiraalschap was slechts van korte duur, want reeds kort na zijn aanstelling werd hij in de strijd
tegen de Duinkerkers op 18 juni 1629 door een musketkogel gedood. Enige jaren bleef een
benoeming van een nieuwe luitenant-admiraal van Holland en Zeeland uit.
Er volgde dan in 1632 een beslissing die voor hedendaagse begrippen, maar zeker ook voor de
Zeeuwse bestuurders overkwam als een dramatisch besluit. Frederik Hendrik stelde na overleg met
de Staten van Holland en de Staten-Generaal zijn gunsteling Van Dorp weer aan als luitenant
admiraal van Holland!
4