Niet juist lijkt het, de in de maritieme
geschiedschrijving reeds zo veelvuldig
genoemde onbekwame admiraal Van
Wassenaer van Obdam hier in zijn meer dan
twintig jaar durende dienstverband op de voet te
volgen. Ook hier weer een ondanks alles
handhaven van deze drankzuchtige
'sporenridder', die zelf vele malen aandrong op
zijn ontslag. Het was in de eerste plaats de
raadpensionaris van Holland Johan de Witt die
deze handhaving bewerkstelligde. Als de spil en
coördinator van het scheppen van een grote en
efficiënte vloot slaagde hij wel. Het was echter
De Witt die we aan kunnen wijzen als de
veroorzaker van het debakel van Lowestoft
(1665), een verloren zeeslag waarbij Obdam het
leven liet. Het meest overtuigende bewijs van
het falen van De Witt's maritieme politiek. Om
eigen falen te bedekken werd de
beschuldigende vinger uitgestoken naar
Obdam. Een man die zich zelf niet meer kon
verdedigen, en zo ontstond de hardnekkige
legende dat dit debakel op Obdam's naam
moest worden bijgeschreven.15
Obdam's stoffelijk overschot is na het in de
lucht vliegen van zijn schip niet meer
teruggevonden. In de St. Jacobs- of Grote Kerk
te 's-Gravenhage bevindt zich echter een fraai
praalgraf. De dichter Westerbaen schreef
daarom: 'Maar het graf dat gij hier ziet, is leeg;
hij leyt er niet.'
Admiraal Van Wassenaer van Obdam, een
'stoelzittende sporenridder' met een zwak voor
'wijnstortinge
Nabeschouwing
Wetenschappelijke onderzoekers van onze maritieme geschiedenis hebben het onderwerp
aanstellingsbeleid en handhaving van onbekwame Hollandse vlootvoogden, zoals voornoemde
Philips van Dorp, Witte Cornelisz de With en Wassenaar van Obdam en de desastreuze gevolgen
hiervan, links laten liggen. Het botst met het geïdealiseerde beeld dat de nationalistische
geschiedschrijving van het zeewezen in de zeventiende-eeuwse Verenigde Nederlanden geeft, zeker
waar het de Hollandse admiraliteiten betreft.
De Republiek had een reputatie van geduchte zeemacht, zo wordt beweerd. En dan komt er in de
maritieme geschiedschrijving een gepolijst en verbloemend zeeheldendom in beeld. Wat deden we
met die geduchte zeemacht? De Duinkerkers zouden deze kwalificatie op zijn minst overdreven
vinden. In de zo vaak verloren strijd tegen hun koningsschepen en particuliere kapers in de periode
na het bestand (1621-1646) kunnen een viertal onbekwame Hollandse vlagofficieren genoemd
worden. Dit waren luitenant-admiraal Philips van Dorp, de vice-admiralen Quast en Liefhebber en
eveneens commandeur Van der Burch. Verplaatsen we ons in diezelfde periode naar de Zeeuwse
admiraliteit dan waren daar de marinekapiteins Evertsen - drie van hen sneuvelden in de strijd tegen
de Duinkerkers - maar ook de Bankerts, de Hollaeren, de Gorcums, de Mangelaars, Pieter
7