Aflevering 162 winter 2008 9 van Troje) en de al genoemde Van der Feen deelnamen. Ook de aanwezige .I.G.N. Renaud deed een duit in het zakje. VU-hoogleraar sociale geografie M.W. Heslinga vatte de congresresultaten samen. Er waren daar in 1968 in Middelburg - het is belangrijk dat te weten - ook mensen niét. Zoals juffrouw dr. M.K. Elisabeth Gottschalk, historisch- geografe aan de Universiteit van Amsterdam, en onder meer bekend van haar drie delen over de stormvloeden en van publicaties over de historische geografie van Zeeuws-Vlaanderen.13 Zij had een haar gevraagde bijdrage aan het congres geweigerd, met als argument dat absoluut niets nieuws van zo'n wetenschappelijk debat viel te verwachten. In elk geval achtte zij een nieuwe inbreng van haar kant nauwelijks mogelijk. Zij heeft geen gelijk gekregen. Er was nou juist wel nieuws! Achteraf gezien was de timing van het congres perfect. Wim van Es, directeur van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, verrichtte op zaterdag 26 oktober de opening. Hij had één dag eerder, op vrijdag 25 oktober, in Amsterdam zijn inaugurele rede als buitengewoon hoogleraar in de pre- en protohistorie van Noord-West Europa aan de Vrije Universiteit uitgesproken.14 Belangrijk, ook qua timing, was de bijdrage die de historicus Dekker leverde. Hij bracht het nieuws dat Gottschalk bij voorbaat had uitgesloten. Dekker zou in 1971 promoveren op de hiervoor genoemde lijvige dissertatie over de historische geografie van Zuid-Beveland, maar was in 1968 - heel bijzonder - bereid alvast een tipje van de sluier op te lichten. Wat archeologisch onderzoek in enkele bergen al had doen vermoeden, kon hij via archiefonderzoek bevestigen: veel bergen - in de bronnen meestal werven geheten - hebben als basis gediend voor eenvoudige versterkingen uit de 12e, 13e eeuw. Kasteelbergen in plaats van vluchtheuvels dus. Maar als kern bevatten ze soms een terpje uit de 11e, 12e eeuw. En ze werden in de 14e eeuw verlaten, waarna sommige een andere bestemming kregen. Dit zijn - voor de goede orde - dateringen die later wat zijn bijgesteld. Met deze uitkomst was het congres baanbrekend. Het betekende een mijlpaal in het onderzoek naar de rol van de Zeeuwse bergen. De PZC kopte dat het 'onderzoek vliedbergen van dood spoor gehaald' was. De krant citeerde daarmee Van Es, die het studenteninitiatief zeer waardevol noemde.15 De onlangs overleden Jan Trimpe Burger, van nature toch niet zo complimenteus, sprak in een brief van een maand later 'zeer veel waardering' uit, en noemde de opzet van het congres 'vakkundig maar bovendien zeer sympathiek door de bescheiden en tegelijkertijd stijlvolle wijze van werken'. Hij zag al een volgend congres voor zich, in 1969 of 1970, te wijden aan de Zeeuwse burgen. 'Ik denk dat uw hoogleraar en mijn directeur, vereenzelvigd in de persoon van prof.dr. W.A. van Es, daarvoor zeker wel zal voelen'.16 Dat congres is er niet van gekomen. Wel begon, in de Amsterdamse De Lairessestraat, Van Es al snel met een collegereeks 'terpen in Nederland'. Wat er evenmin van kwam, was de realisatie van een aanbod dat de Vlaamse deelnemers aan het symposion deden, namelijk de organisatie van een tweede vliedbergencongres, te houden in een Belgische plaats. Bergen en landschap Het congres van 1968 had dus een resultaat dat sommigen niet hadden kunnen voorspellen. Het is jammer dat het nu juist een historisch-geografe

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2008 | | pagina 11