Vliedbergen: tussen motte versterkingen en huisterpen Aflevering 162 winter 2008 Gedachten over de functie van vliedbergen naar aanleiding vein het archeologische onderzoek naar de resten van de vliedberg van 's-Heer Arendskerke (gemeente Goes) Jan van Doesburg Inleiding Enige tijd gelegen verscheen het volgende bericht in de Provinciale Zeeuwse Courant: "Er duiken meer Zeeuwse vliedbergen op in Zeeland. Boven de Westerschelde hebben in de Middeleeuwen veel meer zogenoemde 'mottekastelen gestaan dan tot nu toe is aangenomen. Het aantal van deze eenvoudige verdedigingswerken - houten toren op een terpje - ligt dik boven de 200. Nu zijn er in de hele provincie nog maar 38 van deze 'monumenten van aarde' overgebleven. Het nieuws over de terpen - tegenwoordig bekend als vliedbergen - komt van Jan Kuipers, medewerker archeologie van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ). Hij is bezig met archiefonderzoek naar de aanwezigheid van mottekastelen in de provincie. Schouwen-Duiveland is zo goed als afgerond en Kuipers heeft circa 60 'waarschijnlijke plekken' opgespoord - met inbegrip van het verdronken Zuidland van Schouwen - waar een terp met verdedigingswerk heeft gestaan. "We waren uitgegaan van bijna de helft", meldt hij. Dat er opeens meer mottekastelen opduiken, schrijft Kuipers toe aan het feit dat voor het eerste alle oude gegevens uit archieven en publicaties, en (recentearcheologische onderzoeken zijn doorgespit en gebundeld. Die samenhang ontbrak. Heel Zeeland wordt op deze manier doorgenomen. Het bovenstaande krantenartikel toont aan dat er op het gebied van de Zeeuwse vliedbergen nog steeds kenniswinst te behalen is, hetgeen wordt bevestigd door de in 2007 uitgebrachte publicatie Monumenten van Aarde, waarin onder andere een uiterst bruikbare beeldcatalogus van de nog aanwezige Zeeuwse bergjes is opgenomen.2 De belangstelling voor en het onderzoek naar de Zeeuwse vliedbergen is niet iets van de laatste jaren. Ze houden al eeuwen volkskundigen, geschiedvorsers, oudheidkundigen en historisch geografen in hun ban. Hun opvallende verschijning in het vrijwel vlakke Zeeuwse landschap gaf aanleiding tot allerlei theorieën over hun oorsprong en gebruik. Zo tekende Jacob van Lennep in zijn, tijdens een voetreis door de Nederlanden in de zomer van 1823 bijgehouden dagboek op: 'vooral de zogenaamde vliedbergen, waarover zoveel getwist wordt, trokken onze aandacht. Sommige zeggen dat de Denen ze hebben gebouwd om zich tegen de hoge watervloeden te beschermen, toen zij dijken aanlegden. Anderen schrijven ze toe aan de Katten, Cimbren, Chauken of Romeinen of ze maken er offerplaatsen, toespraakplaatsen of zegemonumenten van'3 De belangstelling voor vliedbergen richtte zich in eerste instantie op het inventariseren van bestaande en verdwenen complexen. In 1833 richtte de eerste hoogleraar archeologie van ons land C.J.C. Reuvens (1793-1935) zich tot de Gouverneur des Konings van Zeeland om zijn hulp te verkrijgen

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2008 | | pagina 26