In gesprek met Joos Heerebout
m
Nehalennia zomer 2022 nr. 216
Rie Rosmolen-Murre
12
13
Ook klopt de afstand niet, we fietsten 60 kilometer on
geveer, dus zal het Roosendaal geweest zijn, waar we de
trein namen. In Steenbergen kreeg ik vast iets dat heel
erg lekker smaakte.
Vanaf mijn elfde tot mijn negentiende fietste ik naar
school, eerst vijfjaar naar het Goese Lyceum, toen drie
jaar naar de kweekschool in Middelburg.
Na Engeland wilde ik naar het noorden. Thuis beginnen
en dan maar zien hoever ik kwam. Dat werd ergens een
eind op streek in Jutland. Ik herinner me de zadelpijn toen
ik een dag wat verder fietste om maar over die Deense
grens te komen. In Vejle was ik het beu en zocht een trein
terug. Dan moest ik wel eerst ergens een station opzoeken
want er was nog geen internet. Een telefoon had ik ook
nog niet bij me.
En, met de familie op stap geweest?
Toen ik veertien was, maakten we met het gezin een ge
combineerde fietstocht. Twee grotere zussen en ik fietsten.
Mijn vader en moeder en mijn kleine zus (zij werd die reis
tien jaar), reden met de volkswagenkever met twee kisten
op het dak van camping naar camping richting Bretagne.
De twee kisten bovenop waren van één of ander plaatma
teriaal, ze waren lichtgroen en ze heetten Pietje en Grietje.
Ik zie ze nog zo voor me. De twee zussen reden voorop, ik
er achteraan. Dat was een beetje saai natuurlijk en ook was
ik niet blij over het feit dat ze wel eens, te veel naar mijn
smaak, kibbelden. Toen ik mijn leed daarover klaagde
tegen mijn vader,besloot hij een dag mee te fietsen. Mijn
zussen hadden al een rijbewijs, dus één kon het stuur voor
een dag overnemen.
Zo gezegd, zo gedaan. Nu geviel het dat we die dag tegen
de avond aankwamen bij het veer naar Honfleur. We
zouden de boot nemen naar de overkant waar de tent
al klaar stond. Mijn vader was negen jaar daarvoor op
z’n eentje naar Bordeaux gefietst. Hij herinnerde zich de
veerdienst.
Maar ja, dat was toen. Nu ging er helaas geen boot. We
moesten naar de Pont de Tancarville, 25 kilometer ver
derop en dan weer terug. Bij de brug was een café waar ik
chocolademelk kreeg en een stuk chocola. Dat smaakte
hemels. Er was nog chocola over, wat mijn vader aan de
herdershond van de cafébaas gaf. Nou ja, zeg. En dat ter
wijl ik nu twee keer bij de dierendokter geweest ben om
mijn hond de chocola die hij in een onbewaakt ogenblik
binnengekregen had te laten uitkotsen. Kan zo gevaarlijk
zijn, die chocola voor honden, leren we tegenwoordig.
Maar we kwamen bij de tent en mijn moeder zal dolblij
geweest zijn,want ik geloof niet, dat er onderweg gebeld
was. Er waren natuurlijk telefooncellen, maar waar naar
toe moest je bellen?
Het verhaal van Pau Heerschap over de vakantie met de
bromfiets heeft heel wat losgemaakt. Naar aanleiding daar
van dit vraaggesprek met Joos Heerebout, over haar ervaring
met tochten opfiets en ligfiets.
Ook met je ‘kleine zus’ fietstochten gemaakt?
We slaan een paarfietstochten over en dan wordt het 1986.
Mijn kleine zus woont dan al een aantal jaren in Noorwe
gen, ooit als au-pair daarheen gegaan en altijd gebleven.
Ze schrijft in een brief aan onze ouders: “Eigenlijk ken ik
Nederland nog zo slecht. Zou Joos niet eens een rondje
met me willen fietsen?”
Zo gezegd, zo gedaan. Het eerste rondje was een aantal
dagen in Friesland wat we als rechtgeaarde Zeeuwen al
lebei slecht kenden. We namen een tentje mee en leerden
Nederland een stuk beter kennen. Soms lieten we ons
leiden door de wind. Toen er noordenwind voorspeld was,
reden we dus van Den Helder naar Hoek van Holland en
niet andersom. We plukten cantarellen in de duinen en
bakten die voor het avondeten. Dat was voor mijn zus heel
gewoon.
We volgden in 1990 de Schelde tot aan de bron in Noord
Frankrijk en bewonderden in Gouy de kunst van Omer
Gielliet. Bijzonder om daar aan de bron van onze eigen
Schelde te zijn. Toen ik thuiskwam was er iets geks met
mijn rechterhand. Ik kon mijn vingers niet meer strekken.
Een soort gat in mijn hand, leek het. In het ziekenhuis be
keek de dokter het euvel. Hij liet me knijpen, dat ging wel
en bij die gelegenheid leerde ik dat iedereen electriciteit in
z’n lijf heeft. Ik wist dat niet. Ik kneep en er verscheen een
groen lijntje op het scherm. Het euvel heette een wielren-
nershand. Nou, dat was wel weer chique.
Na de Schelde staken we de Noordzee over en werden de
tochten wat langer. Ook leuk, maar: in die tijd las ik in de
krant over mensen die zo’n fietstocht op hun eentje deden.
Dat leek me ook wel wat. Maar ja, hoe dat te organiseren?
Het lot was me gunstig. Mijn zus zou met haar koor op
reis en dan kon ze niet met me mee. Die koorreis ging niet
door, maar toen zat het idee al zo vast in mijn hoofd dat ik
heb doorgezet. Het was even een lastige mededeling, maar
aangezien wij in de details vaak nogal verschilden van aan
pak, begreep mijn goeie beste zus mij.
Waar gingen je eerste tochten naar toe?
Dan denk ik terug aan de allereerste zelfstandige tochten
die ik maakte.
Dat waren de tochtjes naar het naburige dorp Lewedorp
drie kilometer van het Nieuwe durrep waar ik woonde.
Mijn vader Jan Gelderblom was daar huisarts met een
apotheek aan huis vanzelf. Hij hield ook iedere middag
spreekuur in Lewedorp. Wij hadden een fiets die we de
medicijnfiets noemden. Wie de beurt had, pakte die fiets
om de medicijnen op het daarvoor bestemde plankje te
zetten in de wachtkamer achter de VG winkel. Netjes met
een naametiket er op natuurlijk, maar nu volstrekt on
denkbaar dat dat nog zo maar zou kunnen. Het was toen
half de jaren vijftig van de vorige eeuw.
In de zesde klas van de lagere school hadden wij een
enthousiaste kwekeling, Ger de Beer, die met ons naar
Kamperland fietste, ook met een bootje over, en daar in
de duinen bij de Banjaard deden we dan een wandeling
met opdrachten. Zelfs gingen we ook op een meerdaagse
tocht naar Zeeuws Vlaanderen met deze meester, waar we
overnachtten in het hooi op de boerderij van de ouders
van een andere kwekeling, Piet Lako. Dat was helemaal
een bijzonder avontuur. Geen van ons had ooit zoiets mee
gemaakt. Overdag liepen we over het strand naar Knokke.
Dat was voor de allermeesten en ook voor mij de eerste
buitenlandervaring.
In die zelfde tijd maakte ik met mijn vader een fietstocht
die begon in Renesse. Mijn vader had een vriend in
Heerlen, daar gingen we naar toe. In mijn herinnering
fietsten we naar Steenbergen en vandaar op de trein (na
tuurlijk weer met een bootje, over ’t Ziepe,) Maar mijn
man wees er laatst op dat het nooit Steenbergen geweest
kan zijn, vandaar gaat nu geen trein en toen ook niet.
Toch liever op je eentje weg?
Het volgende jaar ging ik weer naar Engeland, maar dan
op mijn manier. Mijn zus had bijvoorbeeld de gewoonte
om op het gemak wakker te willen worden, ontbijtje, kopje
thee, en dan inpakken. Terwijl ik een afwijkend type ben.
Ik ben van: de ochtendstond heeft goud in de mond. Bij
het krieken van de dag opstaan, en wegwezen. Ontbijten
kan altijd nog.
Grote verandering: De ligfiets.
Toen werd het 1996 en overleed mijn tante. Belangrijk
gegeven, want ik kreeg een erfenis. En ik had een wens.
In die tijd stonden er in de PZC stukjes over ene Bram
Moens, ligfietsbouwer in Middelburg. Zo’n ligfiets was iets
magisch. Met de zelfde energie kon je veel sneller vooruit.
Kijk, dat wilde ik ook. Ik had er al eens één gehuurd op het
station in Vlissingen, maar nu kwam de mogelijkheid om
er één te kopen. Zo gezegd, zo gedaan. Heerlijk was het.
Ik ging nog niet echt zo vreselijk hard met mijn beperkte
mogelijkheden, maar toch: het fietste heerlijk, je werd
niet moe Ik kocht er ook twee bananentassen bij en een
boventas en kijk, het hele huishouden kon mee. Daar had
ik wel bekijks mee toen ik de zomer erop door Zweden
fietste. Alleen één probleem: ik had nog steeds mijn tent
en toebehoren mee en dat bleek voor mijn benen lastig in
de heuvels te worden. Als ik moest starten op een helling
naar boven, reed die fiets bijna weer achteruit vóór ik met
mijn voeten bij de trappers was.
Het jaar er op ging er dus vanaf Oslo, waar ik met de fiets-
bus en de boot naar toe gereisd was, geen tent mee. En
toen viel het weer erg mee. Want hoewel de fietsenmaker
in Kloetinge zijn hoofd al eens geschud had over mijn
plannen, kwam ik de eerste lange helling gewoon boven.
En na vier dagen fietsen had ik mijn vroegere buurmeisje
bereikt. Zij woonde nu met man en kinderen aan de Sog-
nefjord. Bij haar kon je door het keukenraam de walvissen
in de fjord zien spuiten. Heel bijzonder.
Zo fietste ik met stukjes en beetjes ieder jaar een aantal
kilometers verder naar het noorden. Om op de Sognefjell
te komen moest ik zes uren lopen, maar dat gaf niet, want
ik was alleen, niemand stond te wachten en het landschap
veranderde voortdurend. Zadelpijn heb ik nooit meer ge
had. Ik raakte helemaal verknocht aan mijn ligfiets.
Op de Noordkaap ben ik nooit geweest, want het jaar dat
ik langs de Noordelijke Ijszee fietste, bezocht ik vrienden.
Die zeiden tegen mij: “De Noordkaap is veel te toeristisch
voor jou, moet je niet doen”.
Witte huisjes op de Lofoten, foto gemaakt tijdens een vogelsafari.
Tijdens de Noordzeeroute in de buurt van de Flekkeljord.
Een gordijntje met gaatjes veroorzaakt door de paalworm.
Kleine vissersbootjes in de haven van Kiberg aan de Noordelijke Ijs
zee.
£ljC*"*”r**