Je wiel draait! m m Nehalennia winter 2022 nr. 218 Jan Zwemer 20 21 Walnoot is niet opgenomen in het Woordenboek der Zeeuwse dialecten. In het Woordenboek van de Vlaamse dialecten is het wel een keer opgegeven in Zeeuws-Vlaan- deren. Een fietser ‘je wiel draait’ achterna roepen was ooit een populaire kindergrap. Flauw, natuurlijk. Maar veel mensen gunden zo’n kind dat pleziertje ook. Het had ook iets van socialiseren: het jongetje of meisje aan de kant van de weg legde toch maar mooi contact met een, vaak onbekende, volwassene. Dat was durven! Ik heb echter de indruk dat weinig kinderen tegenwoordig fietsers nog dingen naroe pen om leuk te willen zijn. Dat lijkt uit’ - maar hoelang was zoiets eigenlijk ‘in’? flauwe moppen en kreten boven, die hij of zij aan me mag doorgeven. Ik ben me er van bewust dat met het opschrijven de ‘vloei ende soepelheid’ van het gesproken woord2 verdwijnt oftewel dat de betreffende humor in dit geval nóg flauwer wordt dan ze ooit was. Op het schoolplein, de plek bij uit stek waarvan ik me heel wat flauwe humor herinner, was alles natuurlijk spannender. Er zat toch vaak een verras singselement in wat je te horen kreeg omdat je de clou nog niet kende. Het maakte ook verschil wie van de andere kinderen jou uitkoos om zijn pas gehoorde geintje of kreet te delen. De een had het meer in zich om daarmee indruk te maken, dan de ander - het ‘indruk maken’ op je gelij ken was onder schoolkinderen sowieso belangrijk, mis schien was het wel dé achtergrond bij uitstek van het hele fenomeen. De lezer zal het hier echter met de schriftelijke weerslag van mijn herinneringen moeten doen. Ter com pensatie geef ik soms mijn commentaar anno nu, zodat er misschien toch iets valt op te steken van al die onzin. Kreten zoals ik hier bedoel - ik noem er een klein aan tal - waren misschien niet eens zo flauw, maar werden dat eventueel door de voortdurende herhaling ervan. Ze werden sleets, zeg maar, zoals ook met flauwe humor vaak het geval is. Sommigen hadden hun eigen vaste ‘kreten’ oftewel stopwoorden. Ooms van me hadden bijvoorbeeld de stopwoorden ‘op de eên of andere maniere en ‘vanweges dat’ (wat dat betreft). Maar wie een stopwoord gebruikt heeft niet per se de bedoeling om leuk te zijn - alleen daarover gaat het hier. Om op het laten stoppen van fietsers - het ultieme doel van de roep in de titel van dit artikel - terug te komen: het verhaal van een van mijn oudste aangetrouwde neefs vind ik veel leuker. Hij was schilder en had, wanneer hij aan een voorgevel moest werken langs een weg waar veel fietsers voorbij kwamen, in de zak van zijn overall de bovenkant van een fietsbel paraat. Wanneer een groepje fietsers pas seerde, liet hij die bel vallen. Op het rinkelende geluid en het zien van de beldop reageerden de passanten bijna altijd door te stoppen om te kijken wiens bel daar gevallen was. Alle bellen zaten natuurlijk nog vast, wat ieder bij de eigen fiets meteen had kunnen constateren. Dat is humor die niet flauw is. Toch? De bolster De bolster van de noot heet in het Land van Hulst sloester. Westdorpe zegt kloester. In het Land van Axel en in Burgh is het snoester. Sloester is vooral Brabants, maar ook in Oost-Vlaanderen en in Limburg is het woord bekend. Over de herkomst van het woord sloester is enige ondui delijkheid: Debrabandere denkt dat het verwant is aan slootse, sluutse en varianten. Die woorden komen in de zuidelijke Oost-Vlaamse dialecten vaak voor als naam voor de bolster. Sloester zou hiervan afgeleid kunnen zijn met een omdraaiing van de klanken ts/st, gecombineerd met een achtervoegsel -ster naar analogie met bolster. De Vorige generaties Zoals gezegd vloeit dit artikel voort uit de behoefte om het ooit gesproken woord vast te leggen, wat een soort combi natie is van belangstelling voor taal en de sterk verwante interesse voor geschiedenis of volkscultuur. De humor van een historische periode weerspiegelt immers ook iets van de tijdgeest of de cultuur ervan. Door humor werden taboes, zomaar tussen neus en lippen door, doorbroken. Daarvan nu eerst enkele voorbeelden. In het midden van de twintigste eeuw was bijna heel de Zeeuwse bevolking kerkelijk, zodat het christelijke ge dachtengoed en Bijbelse namen algemeen bekend waren. Daarmee kon dus ook worden gespeeld - zoals door mid- Inleiding In dit artikel doe ik min of meer verslag van wat ik me herinner aan flauwe humor uit mijn jeugd, die begon in 1960. Had je voorheen, zeg maar in de twintigste eeuw, niet veel meer flauwe humor dan later? Goed na te gaan is dat natuurlijk niet. In elk geval: wanneer er inderdaad vroeger (veel) meer flauwe humor was dan nu, dan zou het antwoord op de vraag waarom dat zo was, pas echt interessant zijn. Misschien gaat het alleen maar om andere (flauwe) humor dan voorheen en geldt van deze categorie taalgebruik hetzelfde als wat een taalkundige opmerkte over grof taalgebruik: dat de afzonderlijke woorden en uitdrukkingen ‘vaak een korte levensduur hebben’. ‘Jonge mensen willen immers origineel zijn. Dus die verzinnen wel weer iets anders.’1 De hier volgende beknopte opsomming valt uiteraard met talloze voorbeelden uit te breiden. Dat er ‘veel meer’ is, geldt ook voor de vragen die rond het verschijnsel te stellen zijn. Kwamen er bijvoorbeeld in de verschillende delen van het land of van onze provincie verschillende vormen van (flauwe) humor voor? Hoe dan ook, som mige uitspraken, grappen en kreten zijn beslist nationaal bekend geweest. Een deel ervan werd via landelijke kanalen, de media dus, verbreid. Denk alleen maar aan de moppenrubrieken in tijdschriften. Dat die inmiddels minder voorkomen is misschien ook een teken, of een medeoorzaak, van het eventuele verminderen van het verschijnsel. Het ligt er natuurlijk ook aan wat je flauw vindt. Wat de één een goeie bak vindt, daarover haalt een ander de schouders op; gelukkig staat het een ieder vrij om over hu mor zijn eigen mening te hebben. Zelfben ik eigenlijk niet echt een liefhebber van flauwe humor. Desondanks maakt heel wat flauwe humor van vroeger deel uit van mijn her inneringen. Moppen van vroeger, kreten en andere uut- stuuksels dienen zich soms ineens aan in mijn geheugen. Een BH een tweelingpet? Dan weet ik vaak ook van wie ik dat ooit hoorde en vervolgens heb ik de neiging om men sen in mijn omgeving te vragen of ze zich diezelfde kreet of leukigheid ook herinneren. Zo is dit artikel min of meer ontstaan. Nu zijn het de lezers aan wie ik vraag: zeiden ze dat bij jullie ook? Hierna geef ik dus ‘zomaar’ een beknopt overzicht van wat ik me herinner. Dat is dan in elk geval vastgelegd - misschien komen bij de lezer vergelijkbare verwisseling sn/sl in snoester zie je bijvoorbeeld ook in sleutel/sneutel. Het voorkomen van de vorm met sn- laat sommige etymologen geloven dat het woord verwant zou zijn met snoesteren, snuisteren, maar daar is Debrabandere het niet mee eens. Biervliet kent slosse voor de bolster. Dat is duidelijk verwant aan het Oost-Vlaamse slotse. Het wordt ook en vaker gebruikt voor de erwtenpeul. Slotse had in het Middelnederlands ook de betekenis ‘pantoffel’. Een variant ervan is schalootse ‘schaats’. Maar wat heeft de bolster te maken met een schaats? Misschien heeft het iets te maken met de stevige bescherming? De ts kan op een Picardische herkomst wijzen. Het zou dus een contamina tie kunnen zijn van het Franse galoche en het Oudfranse/ Oudpicardische escalope dat ‘schelp, dop’ betekent en teruggaat op het Middelnederlandse schulp ‘schelp, schaal’. Of moeten we eerder kijken naar een verwantschap met het werkwoord sloven dat ‘over iets heen schuiven, bedek ken’ betekent? Dan zou sloosse volgens Debrabandere verklaard kunnen worden uit slovese, sloofse. De vorm kus- sensloof is ook nu nog bekend in sommige dialecten. Hoe de bolster in andere plaatsen wordt genoemd is niet opge nomen in het Woordenboek of het Supplement. Natuur lijk zullen heel wat Zeeuwen ook bolster gebruiken. Dat woord zou teruggaan op een oud werkwoord dat ‘zwellen’ betekent. We herkennen dat in het woord bolsterig en bulsterig dat in grote delen van Zeeland gebruikt wordt om te zeggen dat iemand gezwollen is in zijn gezicht. Ook balg van bijvoorbeeld blaasbalg of als naam voor de buik van een dier heeft dezelfde oorsprong. Okkernoot De tweede standaardtaalbenaming okkernoot is ook de dialectnaam op Goeree, Schouwen-Duiveland, Sint-Phi- lipsland en Tholen, en verder weg ook in West-Vlaanderen en het westen van Oost-Vlaanderen. De uitspraak van noot is neute in het Zeeuws. Denk bijvoorbeeld aan zoon, boter en molen. Ook deze woorden hebben in de meeste Zeeuwse plaatsen een eu. Okkernoot had eigenlijk nok- ker- of nokernoot moeten zijn, want okker is afgeleid van noker dat ‘walnotenboom’ betekende. Okkernoot is door een verkeerde woordscheiding ontstaan uit nokernote, een samenstelling van noker ‘walnotenboom’ en noot ‘vrucht’. Noker is ontleend aan het Latijnse nucarius, dat zelf een afleiding is van nux, het Latijnse woord voor de noot. Men dacht dat de begin-H van noker eigenlijk de eind-n van het lidwoord een was. Het wegvallen van een n- vooraan in een woord is ook bij andere woorden gebeurd, zoals bij adder, aak, Ook het omgekeerde komt voor. Het (Zeeuws-) Vlaamse nonkel bijvoorbeeld is afgeleid van het Franse oncle. Daar is de verkeerde woordscheiding dus in het lidwoord gebeurd. De naam okkerneut komt ook voor in de uitdrukking ie is n okkerneute. Daarmee duidt men een klein mannetje aan, onder andere in Poortvliet. Andere noten In heel Zeeland komt noot voor, zonder wal- of okker-. Noot slaat in theorie op alle boomvruchten met harde schaal, zoals ook de hazelnoot, maar in de praktijk blijkt het in het Zeeuws en de Vlaamse dialecten heel vaak met de okkernoot geassocieerd te worden. Het Woordenboek der Zeeuwse dialecten kent nog een andere Zeeuwse naam voor de walnoot, nl. telnoot, te vinden op Walcheren en Zuid-Beveland. Dat het een samenstelling is van tellen en noot verrast ons niet, maar waarom heet hij zo. Het Woor denboek der Nederlandsche Taal geeft het antwoord op die vraag: omdat het een noot is die bij de verkoop geteld wordt, en dus bij het getal verkocht wordt. In alle plaatsen waar de naam is opgegeven is ook gewoon noot te horen als benaming. In Nieuw-Namen is de variant boerennoot opgegeven voor de walnoot. Hij zal zo genoemd zijn om dat het een noot was die veel voorkwam op het boerenerf. De ongelooflijk flauwe humor - en wat kreten - van vroeger Bronnen Debrabandere, E (2007), Zeeuws etymologisch woordenboek: de her komst van de Zeeuwse woorden, Amsterdam. Debrabandere, E (2005), Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymo logisch woordenboek: de herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden, Amsterdam. De Pauw, T. (2002) Okkernoot Co. In: WVD-Contact. blz. 12-17. De Tier, V E. van Hermon (2016), Okkerneut. In: Zeg jie da nog. Dialectwoorden van de week. Uitgeverij Paard van Troje, blz. 102- 103. De Tier, V. (2022), Sloester. In: Uit de streek, op ivdnt.org. Fraanje, K., Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek. (2003). Woordenboek der Zeeuwse Dialecten - Supplement. Krabbendijke: Van Velzen B.V.. Ghijsen, H. Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek (1964). Woordenboek der Zeeuwse Dialecten. Den Haag: Van Goor Zonen. Van Renterghem, E, V. De Tier en J. Van Keymeulen (2007) Peul. In: Variaties op je bord. Dialect en jongerentaai voor eten en drinken. Van Renterghem, E, V. De Tier en J. Van Keymeulen (red.), blz. 16-37. Woordenboek der Nederlandsche Taal, op www.wnt.ivdnt.nl.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2022 | | pagina 12