Klaas en Leentje. 10 ONS ZEELAND buiten Zeeland. En dan zetten we hier in onze Kin derrubriek al de namen van de gevonden bloemen. Er zijn misschien in Zeeland wel bloemen en planten, die niet groeien in de omgeving, waar andere nichtjes en neefjes wonen en dan kunnen die uit onze rubriek leeren, welke planten dat zijn. Zou het niet leuk zijn, als jullie zoo elkaar wat leert? Zorg je, dat je briefjes vóór 15 Juni bij den Uitgever in Middelburg zijn, anders kan ik ze niet op tijd beantwoorden, hoor! Ik ben erg beniewd, wat ik te lezen zal krijgen! En nu zal ik jullie nog een verhaaltje vertellen. Veel groetjes van TANTE LIEN. Klaas en Leentje gingen eiken morgen trouw samen naar de school in het dorp. Ze waren allebei 10 jaar en zaten in dezelfde klas. Klaas was wat grooter en sterker dan Leentje, maar hij was ook immers een jongen, 's Middags, als de school uit was, stapten ze samen langs het smalle paadje, dat midden door het land liep. Dan bleef Klaas op de boerderij van Leentje's vader spelen, tot zijn moeder klaar was met schrobben en schuren en boenen en hem mee nam naar het kleine huisje, waar ze met hun beidjes woonden, sinds de vader van Klaas gestorven was. Klaas was een flinke jongen, die voor zijn klein vriendinnetje heel wat over had. Eens waren ze al een eind ge- loopen, toen Leentje merkte, dat ze haar potlood vergeten had. „En de meester heeft nog zóó gezegd, dat niemand het mocht vergeten, dat hij anders een groote straf zou geven," schreide ze. Ze waren al heel ver en 't was ook niet vroeg meer, maar Klaas had zoon meelijden met haar, dat hij toch besloot terug te gaan. „Loop jij maar door, ik zal heel hard terug hollen en het halen voor je, en dan ben ik mis schien nog wel op tijd terug." „O, Klaas, als je maar niet te laat komt, anders krijg jij nog straf om mij!" Maar Klaas zorgde wel, dat hij nog net bijtijds kwam. Klaas was flink en kon erg lief zijn, maar hij had ook één groot gebrek: Soms was hij jaloersch. en dat was leelijk. Op zekeren morgen had Leentje mooie nieuwe beschilderde klompjes aan. „Kijk eens, Klaas," riep ze, „vind je ze niet prachtig?" Ze was zoo graag netjes en merkte in haar blijdschap niet eens, dat Klaas er eigenlijk geen antwoord op gaf. Zij vertelde aan één stuk door, hoe moeder naar het dorp geweest was, en met een groote mand thuis gekomen was en hoe daar voor allemaal wat uitgekomen was, en heelemaal onder in de mand hadden de klompjes gezeten. Klaas luisterde maar half en keek al maar naar zijn eigen leelijke oude versleten klompen en dan weef met jaloersche oogen naar de groene glimmende vlugge voetjes van zijn vriendinnetje. Eindelijk merkte Leentje, hoe stil hij was. „Vind je ze niet mooi?" „De mijne lijken nu nog veel leelijker," stootte Klaas in eens uit. „Hè ja, wat jammer," zuchtte Leentje. „Maar mis schien brengt jouw moeder ook wel zulke mooie mee, als ze naar het dorp gaat," wilde ze troosten. „Mijn moeder heeft daar geen centen voor. „Och, wat jammer." Leentje werd er ook stil van. En toen ze bij de school aankwamen, was ze lang zoo blij niet meer met haar nieuwe klompjes, maar zette ze met een be droefd gezichtje achter de deur in de gang, want je mocht nooit je klompen mee in school nemen. Het was de laatste dag vóór de vacantie en meester had de punten opgeteld en zou nu zeggen, wie er het knapst was geweest. Leentje had heel goed haar best gedaan, maar Klaas was toch meestal knapper, dacht ze. Maar vóór meester wat van de punten zei, moch ten ze eerst helpen, de kast opruimen en nog allerlei prettige werkjes doen. „Kom, Klaas, breng jij die groote platen eens alle maal in de kast in de gang, jongen, één voor één, er netjes in neerleggen, hoor!" Klaas kreeg een stapel platen op zijn arm en ging er mee de gang in. „Leg ze maar eerst op den vloer, zoo. en mees ter deed de deur weer dicht. Klaas keek even rond zich. Hè, vreemd, zoo alleen in die groote gang. Daar hingen de jassen en de mantels en de petten. en daar stonden de klom pen. O, wat blonken die van Leentje boven al die andere uit. En weer begon Klaas keel leelijk te den ken: Straks zou hij weer met zijn oude versleten klompen naast die mooie nieuwe moeten loopen. Nee, hij wilde t niet. als hij ze niet kon krijgen, moest Leentje ze ook maar niet hebben. En in eens vloog hij op de klompjes af, trok de deur van 't kolen hok open, woelde met de schop de kolen op zij, stopte de mooie klompjes in het vuile gat en gooide er nog gauw een paar scheppen kolen boven op. Zoo, nu kon je ze niet meer zien. Vlug sloot hij de deur weer en hij was juist weer bij de kast, toen meester s stem om 't hoekje kwam: „Klaas, waar blijf je toch?" Klaas voelde dat hij een vreeselijke kleur had en stopte zijn hoofd diep in de kast, deed alsof hij druk bezig was. „Een beetje opschieten, jongen, we gaan nummers geven!" Klaas gooide gauw de andere platen er in. O, wat een vuile vlekken; dat kwam van zijn handen. Die waren van de kolen zoo vuil geworden. Meester zou het zeker zien. Hij wreef ze aan zijn broek, maar heelemaal schoon werden ze niet. Toen Klaas weer binnen kwam, dacht hij, dat ze allemaal aan hem kon- Vervolg op bladz. 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 10