mim EN PCEDE15
I fe, p
ONS ZEELAND
HET LIED VAN DE BIET.
7
dat B. en W. van Vlissingen een crediet aan
vragen van 5000.voor het aanbrengen van be
planting op een deel van het voormalige fort De Nolle
en enkele perceelen achter het Grand Hotel „Bri
tannia".
dat een ontploffing plaats had aan boord van een
mosselvaartuig uit Bruinisse. Een schippersknecht
werd ernstig aan hoofd en handen gewond.
dat de bieten ons, weggebruikers, weer nood
zaken de ski's onder te binden.
Wij sluiten nu tot volgende week Vrijdag
Adieu
Zoo hij dit moest constateeren,
Schiller zou me excuseeren
Meesters zijn de favorieten,
Potsenmakers parasieten.
W. T. II.
Vastgemodderd in de aarde
zit de biet, uit zaad ontstaan,
spoedig moet ze suiker worden,
snel dus aan het werk gegaan.
Laat ons heden leeren
flink te transpireeren,
want een biet, al ligt ze bloot,
is nog lang geen suikerbrood.
Steekt de vork nu in de aarde,
door het najaar vochtig-vies,
rukt maar uit, die bolle knollen
als de tandarts bij een kies.
Laat er maar geen overblijven,
hebt er maar geen meelij mee,
elke biet beteekent minstens
één-, tweehonderd koppen thee.
Gooit maar op een hoop,
wat daar in den loop
van vier maanden zonnegloren
in de aarde werd geboren.
Groene blaren zie ik vallen,
't zijn de vleugels van de pee,
met haar bladerkroon verloren
staat ze plots in négligé.
Wie het klein niet eert,
is het groot niet weerd,
blaren voor den boer,
massa's beestenvoer.
Rooit maar, trekt maar, hakt,
in gestadig tact,
dan de bieten weggedragen
naar den groenen boerenwagen.
Zware wagens van de boeren
gaan de suikerpee vervoeren
naar de boot en naar den trein,
spoedig zal ze suiker zijn.
Langs de Zeeuwsche modderwegen
Minister Kan bracht wederom een bezoek aan Zeeuwsch-Vlaanderen.
Van dit bezoek getuigt bovenstaande opname in het Badhuis te
Cadzand (Zijne Excellentie heeft er bij uitzondering geen bad
genomen). 1. De heer v. d. Bossche, directeur „Avicultura" te
Oostburg; 2. de heer Risseeuw, Oostburg; 3. Jhr. Quarles van
Ufford, 4 de heer Van Dijk, directeur landbouwschool te Schoon-
dijke, 5 de heer Van Zuijen, burg. van Breskens, 6 Minister Kan,
7 de heer Hoolhorst te Oostburg en 8 de heer Meyer de Vries,
inspecteur van werkverschaffing.
komt men bietenbergen tegen,
bergen t'allen kant,
net Klein-Zwitserland.
Ziet, daar gaan de volle booten,
haast tot zinkens toe gevuld,
't navigeeren met zoo'n peeboot
eischt ervaring en geduld.
Ziet, daar gaan de lange treinen
van de Nederlandsche Spoor,
wagens, wagens, wagens, wagens,
peeën, peeën, al maar door.
Avondzon,
vol van gloed,
verft den akker rood,
nijv're boer,
vroom gemoed,
heeft het hoofd ontbloot.
Na de zware taak
ligt zijn akker braak,
heeft na arbeid loon gekregen,
dankt zijn Heer voor dezen zegen.
Verder gaan de lange treinen,
't haardvuur van den stoker brandt,
triestig gaan de suikerbieten
naar het onbekende land,
naar hun doodsmuziek,
ginds in de fabriek,
kranen, molens en turbines,
hongermuil van de machines.
Daar liggen de kiezen
op hoopen te kniezen,
toch kunnen die hoopen
hun dood niet ontloopen,
ze hebben (is 't wonder
er heel geen idee in,
men kan het ze aanzien,
de pee heeft de pee in.