De brief aan den erfoom van Jansen door J. v. d. A. 16 ONS ZEELAND Vervolg van blad*. 8 kussen, heel innig en dan heel onstuimig.... Die nacht had ze haar toekomst zoo klaar gezien. Een man, haar eigen, heel haar eigen, kinderen en een huis, een thuis. Den volgenden morgen lag daar zijn brief. Hij was getrouwd.... smeekte om vergeving. Hij had zijn vrouw ook lief en hield waanzinnig van zijn kinderen. Maar zij was even zijn jeugd geweest, een frissche hernieuwing en een troost omdat hij bang was voor oud worden, bang voor den sleur, waarin hij zat en meemoest. Jnij had haar lief maar plicht stond daar en hij moest terug, kapot van ellende en schaamte om het verdriet dat hij haar deed Na dien brief was ze versuft, zielig en eenzaam geweest. Overplaatsing naar buiten had ze gevraagd en gekregen en nu was ze al 8 jaar op haar dorp en deed haar werk en dacht niet. Ze ging in gedachten dien tijd terug en schrok ervan zoo weinig bewuste momenten ze vond in die lange jaren. Soms had ze wel gevoeld dat ze verdorde en oud werd, maar ze had het alleen geconstateerd, niet be treurd. En nu zat ze hier in den trein, die haar terug bracht, na twee dagen van onbezorgd leven, lachen en lief zijn. Lief was ze geweest dat had ze zich ook voor genomen. Lief voor moeder, lief voor zusZe had gewild dat niets die twee dagen bederven zou tegen alles in wilde ze vroolijk zijn en lief en dat was gebeurd. In den schouwburg was ze geweest, in de bioscoop door de straten had ze gewandeld, waar al vreemde en drukke menschen gingen en 't was haar alles een wonder geweest. Ze vroeg zich af of ze zichzelf toch niet te kort deed Altijd op dat dorp, altijd tusschen zieken er was toch nog een ander leven. Vroeger, in Amsterdam, had ze tot clubs behoord, gefietst, gedanst, gezongen met ande ren Maar toen ze dat bedacht, liet het alles toch een leegte. Haar leven, haar echte leven was geweest, die paar weken met dien man. Ze had geleden maar niet erg, daarvoor was de slag te hard geweest, het einde te plotseling. Ze had ook nooit weer iets gehoopt of begeerd en nu Ze rekte zich als een vrouw, was zich haar lichaam bewust. Ze kwam in opstand tegen wat ze gedaan had ze was nog niet te oud, ze kon nog begeeren, dus nog begeerd worden. Een wilde angst woedde in haar. Wat had ze gedaan met haar ééne, armzalige leven Wat had ze verspeeld Ze dacht aan den zeeman en wenschte dat hij nu naast haar zat. Ze had het gevoel dat ze terug moest gaan, terug naar het leven, om te trachten er nog iets van te maken. Maar de trein, meedoogenloos, ging verder en verder. Op den eersten Maandag van de maand kwam de club nog geregeld bij elkaar. Advocaten, een enkele dokter, eenige gesjeesden, waarvan er een paar in den handel waren gegaan, één in de journalistiek was beland en één zelfs tot kunst schilder gedegradeerd was. Nu was het weer zoo'n Maandag, dat je bijna niet weg kon komen, dacht Jansen. Er waren er zelfs twee uit de provincie over Hil- lers, die een spaarbank had in het Zuiden (tegen hem zeiden ze altijd dat ,,dat maar makkelijk was, al die goeie burgers, die vol vertrouwen hun centen brachten, en hij maakte zoo nu en dan eens goede sier in de stad en Dusselman, die dokterde in Zoutslawier Hallo, doktertje, hoeveel van die inboorlingen heb je in de laatste maand weer om zeep geholpen?") Het was half zeven geworden en de stemming werd „rijp" zooals dat technisch heet. In een wijden kring zaten zij in de bar „Chez Izak" bij dure borrels en muziek. We blijven allemaal in de stad eten, hoor jon gens, zeide Hillers, die de spaarbank in het Zuiden had. Er was gejoel van „jij fuift een goeie week ge had arme boeren Maar Jansen zei benepen, dat hij in ieder geval naar huis moest, dat hij dien avond gasten had. Doch hij werd overstemd „Onzin, ouwe drooge huisvader, jij knijpt niet uit hoor, samen uit, samen thuis." Tegen Ellema, den) journalist, die naast hem zat, zei Jansen Ik moet naar huis. Vanavond komt oom Heins- beek, oom van mijn vrouw, je kent hem hè, skate spe len. Die kan ik niet voor niks laten komen. Een erf oom, en dol op skate, weet je. Nee, dat gaat niet." Ellema knikte begrijpend en vol van oprecht mede gevoel. Jansen werd geheel somber, het werd zeven uur en de stemming werd rijper. De anderen hadden inmiddels door Ellema van Jansen's sombere levensomstandigheden voor dien avond gehoord. Bel 'm op werd er geadviseerd. Nee, nee, knikte Jansen angstig. Laat je vrouw 'm opbellen, dat je ziek bent Nee, nee, dan komt ie zeker kijken." Maar eindelijk, half acht was het geworden, daar in die gezellige bar „Chez Izak", zeide iemand (waar schijnlijk personifieerde zich Satan in een der bitter- tafelgenooten) - Schrijf hem, dat je aan het ziekbed van een vrind zit, dat je daar niet weg kunt, en vraag of ie een ande ren avond komt. Dat maakt een goeien indruk en jij bent van erfoompie af Het was schandelijk, maar het was een oplossing. Jansen vroeg of er gewoon briefpapier was, maar er was slechts papier voorhanden met een drankzuchtig „hoofd" van de bar „Chez Izak". Jansen nam zoo'n velletje en sneed er heel omzichtig en secuur deze ver raderlijke helft af. Het eerste velletje viel niet zóó goed uit, en daarom werd er een tweede genomen. Dit slaagde beter en niemand zou van dit reine paginaatje hebben durven veronderstellen, dat het eens bijna ondeelbaar ver bonden was aan de alcoholische titulatuur van „Chez Izak". Blanco enveloppen waren gelukkig voorradig. Jansen ging nu aan een tafeltje apart zitten en schreef. De kwinkslagen hagelden om hem neer, maar de brief kwam af. Al die gulle grappen als „doe 'm de groete", of „vraag of ie geld stuurt" en „laat 'm hier komen" werden niet in het epistel verwerkt. Het was een waardig epistel van een serieusen jongen man aan een waardigen en ernstigen ouden heer. Het begon met „Hooggeschatte Oom" en het ver haalde verder van „een jeugdvriend, die ongehuwd en op kamers wonend, ernstig ongesteld was geworden" en, na nog meer aandoenlijke tirades „dat deze schrij ver',s hulp dezen avond niet kon ontberen."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 16