Mee] Zeeland zal van spreken
AMTVE
J\]s onze plannen bekend worden!
8
ONS ZEELAND
t> B- A Rf-q E MA N IJ iT f>£ D UT".
meer dreigde. De twee lakeien, die voor den kleinen
prins hadden te zorgen, keken elkaar besluiteloos aan.
Ze wisten dat ze onmogelijk droog thuis zouden komen
voor de bui losbrak. Het was onheilspellend donker,
plotseling lichtte het en bij het blauwe schijnsel zagen
ze niet ver van zich af een vervallen hut, waarvan het
dak uit heiplaggen bestond, ze liepen er vlug heen,
dankbaar voor die schuilplaats en deden de oude ver
molmde deur open. Het was zoo donker binnen, dat ze
eerst niets zagen, maar langzamerhand onderscheidden
ze eenige gestalten de hut was dus bewoond. Aan de
wrakke tafel voor het eenige raam zat een man, hij
leunde met het hoofd op de handen en staarde de in
dringers norsch aan, terwijl hij voor zich heen eenige
woorden mompelde. Wordt vervolgd).
DE LAATSTE KANS
door
ELLEN FOREST.
,,Hé", dacht ze, „een boemel'' omdat de con
ducteur „Weesp" afriep.... Maar ze vond het niet
vervelend, wat deed een kwartier langer of korter
er toe Ze zat boordevol fijne herinneringen na
haar twee dagen in Amsterdam. Voor 't eerst, na
jaren, was ze zich weer bewust geleefd te hebben, en
iets te verlangen. Sedert den oorlog had ze eigenlijk
maar aangetobd altijd tusschen haar zieken, altijd,
in weer en wind of zon en zomer op haar fiets, van
d' één naar d' ander.
Soms stierf er een patiënt dat liet even een
leegte, maar 't dorp breidde zich uit en er kwamen
zoo gauw weer nieuwe bij.
Slecht had ze het niet. Als ze dacht aan haar zus
ter, die nu al 48 jaar leefde met hun oude moeder,
die alle gemopper en gezeur van het kribbige mensch
moest aanhooren en bijna niet uit den weg kon, in
het huisje met twee kamertjes en een keuken dan
bad zij het toch fijn.
Even dacht ze met liefde aan haar mooie kamer
met al de antieke dingen die ze zoo door den tijd
verzameld had, met de mooie, bonte lampekap en
de gezellige schouw.
En nu die twee dagen in Amsterdam Zonder
zieken, zonder pijn om haar heen Ze had er wèl van
gemaakt, wat ervan te maken was. Thee gedronken in
Trianon Ze bloosde en voelde het bloed in haar
wangen. Met een vriendin was ze er geweest èn met
hem. Zijn naam had ze niet goed gehoord en later
had ze er niet naar durven vragen, later, nadat hij
zoo lief geweest was en zoo vertrouwd.
Een zeeman was hij. Stuurman of machinist, dat
wist ze ook al niet.
„U bent een buitenmensch", had hij gezegd. „Dat
doet je goed die weer eens te zien, gezonde men-
schen met goede kleuren".
Later had hij nog eens gezegd ,,U heeft iets van
mijn moeder. Ze is nu dood. ze stierf toen ik
weg was".
Ze had maar niets gezegd, wat moest ze zeggen,
ze ging nooit met mannen om, behalve als pa
tiënten.
Ze bespeurde plotseling iets nieuws in zichzelf,
ze rekte zich en zocht in de ruit haar schaduwbeeld
en vond behagen aan haar volle vormen. Half ver
wezen lachte ze tegen zichzelf en dan, coquet,
in haar eentje trachtte ze te lachen zooals ze met
hèm gelachen had. Toen vond ze in het glas een oude
bekende trek, de schim van het meisje, dat ze eens
was. Wat was ze veranderd Ingeslapen en oud ge
worden. Maar even toch had ze nog een glimps van
haar jeugd gehad en gisteren had ze als in doorleefde
herinnering gevoeld, het oude begeeren, het oude
hopen.
Zooals hij naast haar zat, die vreemde en met
haar praatte, zoo had eens een ander naast haar ge
zeten jaren geleden en met een paar zachte woor
den, een handdruk en een blik werelden van geluk
voor haar geopend. Ook van hem had ze niets ge
weten zijn naam toch wèl maar wat is een
naam Ze had zijn oogen gekend en zijn stem en
het warme geluk dat in haar gloeide als ze bij hem
zat. Lang had het niet geduurd, een paar weken.
Toen, op een avond, hadden ze gewandeld en onver
wacht had hij haar gekust, met langzame, vrome
(Vervolg op blz. 16).