Toen het zwijgen voortduurde, opende Petruecio
opnieuw den mond om te spreken.
„Als het u te duur is," sprak hij angstig, „wil ik
het u voor zestig aureï laten." Nu richtte de Griek
zich haastig op. Zijn oogen schoten vuur.
„Als gij mij hier hebt geroepen, om u vanavond
met. uw vrienden vroolijk over mij te kunnen maken,
vergist gij u," stoof hij op. „Dit behoef ik mij van
niemand te laten welgevallen. Ook niet van u." Hij
keerde den zieke den rug toe en verwijderde zich met
nijdige passen. Toen hij het gordijn reeds driftig had
opengerukt, wendde hij zich nog eens om en her
haalde: „Ook niet van u, Petruecio Farsetti." Toen
verliet hij met opgeheven hoofd de zaal.
„Vijftig aureï," riep Petruecio, die zich half had
opgericht uit de kussens. „Ik meen het oprecht.
Vijftig aureï." Maar reeds was de verontwaardigde
juwelier verdwenen.
Het gouden vat was op den grond gevallen. Nu
richtte Petruecio zich verder op. Hij greep het vat
en wankelde er mee tot in een van de poorten naar
het terras. Met inspanning van al zijn krachten
slaagde hij erin, het over de marmeren balustrade te
slingeren, waaronder het water van de lagune
stroomde. Toen was hij geheel uitgeput. Juist dreigde
hij neer te storten, toen de gespierde armen van den
Moor hem opvingen en hem naar binnen droegen,
alsof hij het gewicht van een veer had.
Het was laat in den avond toen Petruecio weer tot
zichzelf kwam. Een van de bedienden kwam vragen,
of het goed was, dat hij de twee schooiers, die beweer
den een gewichtige boodschap voor zijn heer te heb
ben, weer wegzond.
Maar Petruecio, die afleiding wilde hebben, gelastte
hen toe te laten. Weldra stonden zij in de zaal,
schuchter en onwennig in het beweeglijke kaarslicht
op de kristallen luchters. Het waren een oude en een
jonge man. De oude bleef zwijgend in den hoek staan,
maar de jonge vatte ten slotte moed en zei:
„Ik ben Cesarino, de visscher, en dit is Nicola, mijn
vader. Zie eens, wat wij vanmiddag bij het ophalen
van de netten onder uw venster hebben gevonden.
Het moet van uw terras gevallen zijn."
Wijd sperde Petruecio de oogen open. Uit een
grauwen zak had de jongen het gouden vat te voor
schijn gehaald. Niet begrijpend zag Cesarino, hoe
de rijke koopman zijn oogen met. de- handen bedekte,
om het kostbare kleinood niet te zien. Zijn hoop op
een goede belooning uit vreugde over den terug
gevonden schat verdween als sneeuw voor de zon.
Maar, goedaardige volksjongen als hij was, wekte
het zonderlinge gedrag van den rijkaard meer nog
zijn medelijden op dan zijn teleurstelling en ver
bazing.
„Nu zie ik het duidelijk," kreunde liij. „In de
sterren op dit. goud staat mijn ondergang volschre
ven. O, rampzalig oogenblik, waarop ik er mijn
handen naar uitstrekte."
Getroffen door de wanhoop van Petruecio her
vond de jonge visscher nu geheel zijn vrijmoedigheid.
„Ik zie, heer, dat gij u zware zorgen maakt," sprak
hij. „Wij zijn simpele lieden, maar zeg ons, of wij u
met iets van dienst kunnen zijn."
„Hoe zoudt gij iemand van dienst kunnen zijn,
die door het. noodlot gedwongen is, onder te gaan?"
was het antwoord.
„Maar, heer, zoo spreekt geen christenmensch. Do
zorg benevelt uw verstand. Zeg toch, wat u zoo
benart."
Petruecio zag in de oogen van Cesarino, die zoo
eerlijk en onbevangen waren, dat hij er wel ver
trouwen in moest stellen. Hij vergat, dat Cesarino
maar een visscher was. Als een drenke
ling, die iederen geboden steun aan
grijpt, vatte hij den arm van den jongen
en sprak, op het kunstwerk wijzend:
„Ik kocht dit vat in Damascus op een
van mijn handelsreizen. Een oosterscli
juwelier had het op een verborgen plaats
in zijn winkel staan. Zoodra ik het zag,
wist ik, dat ik het koopen zou. Maar de
juwelier weigerde, het af te staan. Ik
bood Iiooger en hooger, de man bleef
weigeren. Ik bood ten slotte een ver
mogen, de man weigerde nog. Op dit
vat rust een vloek, sprak hij. Ziet gij
de teekens op het deksel.gegrift? Ik heb
wichelaars en geleerden uit alle wind
streken in mijn winkel gehad. Geen, die
het wist te ontcijferen. Maar het moet
een vloek zijn. Ieder, die dit vat in
rijkdom kocht, is het mij in armoe en
ellende weer terug komen brengen. Meenend,
dat dit verhaal een voorwendsel van den koop
man was, om mij af te brengen van mijn plan,
lachte ik hem uit en verhoogde mijn bod.
Maar hij bleef ernstig. Heer, waarschuwde hij,
doe het niet.. Ik behoud u liever tot klant dan
dat ik u terug zie komen als een armzalige.
Eaat het vat hier staan in liet verborgene.
Maar ik bleef ongeloovig.
Daar ik tegen het heilige Kerstfeest in Venetië
terng hoopte te zijn, had ik mijn vrouw beloofd,
een bijzonder Kerstgeschenk voor haar mee te
brengen. Ik was ervan overtuigd, niets mooiers
op de gelieele wereld te kunnen vinden dan dit
vat. Daarom verhoogde ik mijn bod zoo lang,
tot de man zwichtte. Vol vreugde aanvaardde ik
de terugreis. Maar ik leed schipbreuk. Visschers,
die rondvoeren in de buurt., haalden mij uit
zee en brachten mij op een verre kust aan land.
Van het schip spoelde niets anders aan dan deze
cederhouten kist met mijn schat.
Over land vervolgde ik nu mijn tocht.
Twee maanden later dan ik verwacht had,
kwam ik aan in Venetië. Mijn vrouw, die van
onze scheepsramp op de hoogte was gebracht
en mij dood waande, had het verlies niet
kunnen dragen. Zij was gestorven. Vanaf dit
oogenblik ben ik door tegenslagen achtervolgd.
Ik heb gepoogd vergetelheid te zoeken in
gezelschap van vrienden, maar ook dit. is
mij onmogelijk gemaakt door de kwaal, die
mij heeft aangetast. Op alle manieren heb ik
getracht, mij van dit onlieilsvat te ontdoen.
Het is mij niet gelukt. Ziet gij nu zelf,
dat ik door het. noodlot, tot. ondergang
gedoemd ben?"
Met aandacht had Cesarino deze zonder
linge historie aanhoord.
„Heer," sprak hij, „ik begrijp uw y
wanhoop. Dit vat moet wel onder den
invloed staan van vreemde machten. Ik
weet niet, welke kracht er in huist.. Maar
vindt gij goed, dat mijn vader het eens
beziet? Hij is wel blind, maar hij heeft in
hooge mate de ga ve van het tweede gezicht,
En het was verwonderlijk
hoeveel armen er oyxlaagden
u it de hoeken en gaten der van
welvaart blakendedogestad....